Het hoger beroep
7. Scooter Center betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college door handhavend op te treden tegen het reclamebord op de gevel van het winkelpand aan de Rijswijkseweg 184, in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld. Hierbij betrekt Scooter Center de gesprekken die met een gemeentelijke ambtenaar hebben plaatsgevonden. Uit die gesprekken heeft Scooter Center afgeleid dat het college, net als bij het winkelpand aan de Rijswijkseweg 130, niet tot handhaving zou overgaan. Het ligt daarom in de rede dat bij de heroverweging van het besluit op bezwaar geen betekenis mocht worden toegekend aan de omgevingsvergunning van 8 november 1995 die pas na de besluiten van 29 mei en 20 november 2018 én na de uitspraak van 18 oktober 2019 bekend is geworden. Volgens Scooter Center kan niet achteraf worden teruggekomen op de mededeling van de gemeentelijke ambtenaar dat het college van handhaving zou afzien.
7.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
7.2. De Afdeling begrijpt het hoger beroep van Scooter Center zo, dat zij meent dat het handhavend optreden in dit geval in strijd is met de rechtszekerheid, omdat zij mocht afgaan op de mededeling van de ambtenaar dat tegen de aanwezigheid van het reclamebord niet handhavend zou worden opgetreden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere de uitspraak van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2635, onder 2.1, en de uitspraak van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3838, onder 2.2), is het college naar aanleiding van een tegen een besluit gemaakt bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Awb gehouden tot een volledige heroverweging van dat besluit. Hierbij is het vertrekpunt dat het college zijn eerdere besluit heroverweegt op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging en op basis van het op dat moment geldende recht en beleid. Die gehoudenheid tot een volledige heroverweging kan met zich brengen dat het college terug moet komen van een standpunt dat mogelijk eerder is ingenomen over het al dan niet handhavend optreden.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college bij zijn heroverweging in het besluit van 1 april 2020 de omgevingsvergunning van 8 november 1995 heeft kunnen betrekken, terwijl de kennis over de aanwezigheid van deze eerder verleende omgevingsvergunning zich voordeed ná het besluit van 29 mei 2018. Dat er in dit geval een geruime tijd is verstreken tussen het besluit van 29 mei 2018 en het besluit op bezwaar van 1 april 2020, staat er in beginsel niet aan in de weg nieuwe ontwikkelingen bij deze heroverweging mee te nemen (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571, onder 6.2.5).
Onder deze omstandigheden heeft het college niet gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien.
Het betoog slaagt niet.
Leave a Reply