8.3. De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het constateringsrapport onvoldoende concrete informatie bevat om op grond daarvan te kunnen concluderen dat de woning in strijd met het bestemmingsplan werd bewoond en dat niet aan de last is voldaan. Gelet op de definitie van het begrip ‘woning’ in artikel 1.51 van de planregels is bepalend hoeveel personen de woning aan de [locatie 1] na afloop van de begunstigingstermijn op 2 augustus 2018 bewoonden en in welke samenstelling dat was. In de woning is naast de huisvesting van één afzonderlijke huishouding namelijk ook de huisvesting van maximaal drie personen naast een huishouding toegestaan, of de huisvesting van maximaal vier personen die geen huishouden vormen. Uit de verklaringen van de vijf aanwezigen zoals die zijn opgenomen in het rapport, zou kunnen worden afgeleid dat er ten tijde van de controle bewoning in het pand plaatsvond, maar hieruit volgt niet door hoeveel personen en wat de relatie tussen deze personen was. Ook de aanwezigheid van zes bedden met in totaal negen slaapplaatsen, geeft daarover geen uitsluitsel. Anders dan het college aanvoert, is met het enkel vaststellen van het aantal bedden in de woning, de overtreding niet vastgesteld.
Uit de omstandigheid dat, zoals het college stelt, in de Brp na het aflopen van de begunstigingstermijn zeven personen op het adres stonden ingeschreven, volgt ook niet dat op 3 augustus 2018 zeven personen de woning bewoonden. Het is niet uitgesloten dat personen die in de Brp op het adres stonden ingeschreven niet ter plaatse woonden. Uit het rapport blijkt ook dat één van de aanwezigen heeft verklaard dat in ieder geval twee personen in afwijking van de Brp niet meer in de woning woonden. Verder is niet uitgesloten dat één of meerdere van de aanwezigen niet woonden op [locatie 1], maar daar bijvoorbeeld op bezoek waren. Uit het rapport blijkt niet dat de toezichthouder hen daarnaar heeft gevraagd of dat zij daarover hebben verklaard.
Het betoog faalt.
[…]
Wijze afdoening rechtbank
11. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door het invorderingsbesluit van 30 januari 2019 te herroepen. Daarbij verwijst zij onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3054, waaruit volgt dat bij het gebruik van de bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien, de rechter de overtuiging moet hebben dat de uitkomst van het geschil, in het geval het bestuursorgaan opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn en de toets aan het recht kan doorstaan. Zelf voorzien ligt niet in de rede als er nog onduidelijkheid is over de feiten die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen. Gelet op deze jurisprudentie had de rechtbank niet zelf in de zaak mogen voorzien, maar had zij het college de gelegenheid moeten bieden tot een heroverweging, zo stelt het college.
Ter onderbouwing wijst het college op het proces-verbaal van bevindingen van de politie over het bezoek op 3 augustus 2018 aan de woning aan de [locatie 1] en dat is opgemaakt op 10 december 2020, waaruit zou volgen dat het college terecht heeft geconcludeerd dat niet aan de last was voldaan. In het proces-verbaal staat dat alle vijf de in de woning aangetroffen personen hebben aangegeven daar te wonen en te slapen. Net als in het constateringsrapport, staat in het proces-verbaal dat er zeven personen in de Brp stonden ingeschreven op het adres. Daarnaast verbleven er vier mensen in de woning die er niet stonden ingeschreven. Ook ingeval twee personen zouden zijn verhuisd, wordt het in het bestemmingsplan toegestane aantal personen dat in de woning woont, overschreden, zo stelt het college.
Daarnaast wijst het college erop dat de toezichthouder naar aanleiding van de aangevallen uitspraak een aanvullend rapport heeft opgesteld, waarin antwoord wordt gegeven op vragen die de rechtbank in overweging 12 van de aangevallen uitspraak heeft opgeworpen. Ook uit dat rapport blijkt volgens het college dat de op 3 augustus 2018 in de woning aangetroffen personen allen hebben verklaard in de woning te wonen. Ook hebben zij allen verklaard niet tot eenzelfde huishouden te behoren, maar kennissen dan wel collega’s te zijn, en wordt dat wat in het constateringsrapport is beschreven over de huur nader toegelicht. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte herstel van gebreken op voorhand uitgesloten en zelf in de zaak voorzien, aldus het college.
11.1. Nog daargelaten of de rechtbank op het moment van het doen van de uitspraak de overtuiging mocht hebben dat voldaan werd aan de voorwaarden om zelf in de zaak te voorzien, is de Afdeling van oordeel dat dit betoog niet kan leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling acht de twee aanvullende rapporten waarmee het college stelt het niet naleven van de last nader te kunnen onderbouwen, daartoe ontoereikend, zodat ook daarmee niet zou zijn voldaan aan de eisen die zijn uiteengezet in overweging 7.1. Redengevend acht de Afdeling dat in het aanvullende rapport enkel staat dat de toezichthouder bij de controle op 3 augustus 2018 aan de aanwezige personen een aantal vragen heeft gesteld die hij doorgaans in dergelijke situaties stelt en dat in dat rapport de gegeven antwoorden globaal worden weergegeven. Een specifieke en concrete weergave van de gestelde vragen en antwoorden staat niet vermeld. Daarbij komt dat de toezichthouder eerdere waarnemingen uit het rapport van 7 augustus 2018 heeft gerectificeerd en de twee rapporten op een aantal punten tegenstrijdig zijn. Het aanvullende rapport van 11 december 2020 kan alleen al hierom niet leiden tot het oordeel dat het college daarmee aan het invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag had kunnen leggen.
Aan het proces-verbaal van bevindingen van de politie, opgemaakt op 10 december 2020, ziet de Afdeling evenmin beslissende betekenis toekomen. Al aangenomen dat dit op 10 december 2020 opgemaakte proces-verbaal correspondeert met de inhoud van het – niet overgelegde – mutatierapport dat is opgemaakt van de destijds uitgevoerde controle, moet worden vastgesteld dat ook dit proces-verbaal geen uitsluitsel geeft over de verhoudingen tussen degenen die in de woning zijn aangetroffen en/of geacht werden daar te verblijven. Zo bevonden zich volgens het proces-verbaal in de woning in totaal acht bedden, terwijl de toezichthouder in zijn rapporten spreekt over negen bedden.
Het betoog faalt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@126849/202006481-1-r1/
Leave a Reply