7.1. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de huisvesting van arbeidsmigranten een weerbarstige problematiek betreft en dat overleg wordt gevoerd tussen de provincie en het gemeentebestuur om te komen tot randvoorwaarden met betrekking tot het huisvesten van arbeidsmigranten op agrarische percelen. Het college heeft verder toegelicht dat de besluitvorming daarover naar verwachting in het najaar van 2021 is afgerond. In dat licht bezien is het volgens het college niet uitgesloten dat op termijn wellicht alsnog een omgevingsvergunning aan [appellante] kan worden verleend voor huisvesting van arbeidsmigranten op de percelen.
Daarom is in dit geval ter zitting met partijen verkend in hoeverre een verlenging van de begunstigingstermijn mogelijk is om enerzijds een oplossing te bieden voor [appellante] om de eerstvolgende oogst tijdig te kunnen binnenhalen voor afloop van de begunstigingstermijn, terwijl anderzijds deze verlenging van de begunstigingstermijn voor het college aanvaardbaar is, mede met het oog op de belangen van derden. Partijen hebben gelet op een en ander ter zitting ingestemd met een verlenging van de begunstigingstermijn tot en met 31 januari 2022. Voor het college is deze verlenging aanvaardbaar, omdat in die periode kan worden bezien of legalisatie mogelijk is aan de hand van de resultaten van het hiervoor genoemde overleg tussen de provincie en het gemeentebestuur. Dit betekent ook dat, indien legalisatie van de woonunits op de percelen niet mogelijk blijkt, deze woonunits uiterlijk op 31 januari 2022 verwijderd moeten zijn van de percelen.
Omdat het college zich, gezien het overleg met de provincie, ten aanzien van de begunstigingstermijn ter zitting op een ander standpunt heeft gesteld dan in het besluit van 12 maart 2018, had het college naar het oordeel van de Afdeling uit een oogpunt van evenredigheid in een eerder stadium aanleiding moeten zien om de begunstigingstermijn te verlengen.
Het betoog slaagt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@125707/201908551-1-r3/
Leave a Reply