ABRvS 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1933 – Handhaving warmtepompinstallaties achtergevel (niet vergunningvrij). Dat LoD meegenomen kan worden bij toekomstige Bibob onderzoeken is geen reden om het niet op te leggen. Last hield in verwijdering warmtepompen van achtergevel. Dat heeft appellant gedaan en daarmee aan de last voldaan “[d]at [appellant] niet heeft gehandeld overeenkomstig de bedoeling van het college dient voor rekening van het college, als opsteller van de last, te blijven.”

Print deze pagina

3.3.    De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de warmtepompinstallaties niet vallen onder de uitzonderingen genoemd in artikel 2, aanhef en onder 21, van bijlage II bij het Bor waarvoor, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo, geen omgevingsvergunning nodig is.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de vraag of de warmtepompinstallaties kunnen worden aangemerkt als een bouwwerk als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 21, van bijlage II met een maximale hoogte van 1 m, niet van belang is wat de hoogte van de warmtepompen zelf is, maar dat het gaat om de hoogte waarop deze geplaatst zijn. Uit artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van bijlage II bij het Bor volgt dat de hoogte moet worden gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein. Daarmee wordt bedoeld de oorspronkelijke, als natuurlijk aan te merken terreinhoogte. Dit betekent dat de hoogte van 1 m vanaf het niveau van de grond moet worden gemeten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de warmtepompen niet voldoen aan de maximale hoogte van 1 m, omdat deze ter hoogte van de eerste verdieping en de zolderverdieping zijn geplaatst.

De warmtepompinstallatie op het balkon op de eerste verdieping valt evenmin onder de in artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II genoemde uitzondering, zoals door [appellant] eerst in hoger beroep is aangevoerd. De warmtepompinstallatie kan, anders dan [appellant] meent, niet worden aangemerkt als een uitbreiding van een bijbehorend bouwwerk, zijnde het balkon. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het balkon een onderdeel dan wel uitbreiding van het hoofdgebouw is en dat, voor zover het balkon al als bijbehorend bouwwerk zou moeten worden aangemerkt, de warmtepompinstallaties niet als een uitbreiding van het balkon gezien kunnen worden. Het zijn bouwwerken die op het balkon worden geplaatst en niet als uitbreiding van het balkon functioneren.

3.4.    Uit het voorgaande volgt dat het door [appellant] aangevoerde geen grond biedt voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de warmtepompinstallaties omgevingsvergunningvrij zijn. Het college was bevoegd om handhavend op te treden.

[…]

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden af had moeten zien. Volgens van Tiggelen is handhavend optreden onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Zijn financiële belang, het belang van zijn huurders, gelet op de omstandigheid dat de woningen door het verwijderen van de twee units voor langere tijd onbruikbaar worden, en het belang van duurzame energievoorzieningen, dat ook door de gemeente wordt nagestreefd, dienen zwaarder te wegen dan het belang dat volgens het college bij handhaving is gediend, aldus [appellant].

[appellant] stelt de door de verzoeker om handhaving gestelde geluidoverlast te hebben weggenomen door plaatsing van een geluidsscherm. Volgens [appellant] is niet gebleken van een ander ruimtelijk relevant belang. De rechtbank heeft met het college volgens hem ondeugdelijk gemotiveerd dat het belang om te handhaven reeds bestaat vanwege het bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan zonder omgevingsvergunning.

Hij wijst er verder op dat de aanvraag om andere vergunningen met een zogenoemde Bibob-toets gefrustreerd wordt, omdat hij moet verklaren dat een last onder dwangsom aan hem is opgelegd. [appellant] stelt hiermee het risico te lopen dat hij niet door de toets komt en dergelijke aanvragen worden afgewezen.

5.1.    De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden. Er bestaat geen concreet zicht op legalisering.

Verder is niet gebleken dat handhavend optreden in het concrete geval van [appellant] onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Het college heeft het algemeen belang bij handhaving kunnen laten prevaleren boven de door [appellant] aangedragen belangen. Voor zover [appellant] het standpunt inneemt dat geen ander belang met de last wordt gediend dan de door de verzoeker om handhaving gestelde geluidsoverlast, wordt hij daarin niet gevolgd. Vooropgesteld moet worden dat [appellant] de warmtepompinstallaties heeft aangebracht zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning voor bouwen en het afwijken van het bestemmingsplan. Het algemeen belang is gediend bij handhavend optreden tegen deze overtreding. Zoals de rechtbank verder terecht heeft overwogen ziet de last niet op het veroorzaken van geluidsoverlast, maar op het bouwen van een bouwwerk en het afwijken van het bestemmingsplan zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning. Dat geen sprake meer zou zijn van geluidsoverlast voor de verzoeker om handhaving, maakt, wat daar verder van zij, niet dat handhavend optreden onevenredig is. Dat de warmtepompinstallaties het belang van duurzame energievoorziening dienen en dat dit belang ook door de gemeente wordt nagestreefd, maakt, wat daar verder van zij, evenmin dat handhavend optreden tegen het zonder de vereiste omgevingsvergunning plaatsen van de warmtepompinstallaties onevenredig is.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2014), biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, verder geen grond voor het oordeel dat dit optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen en het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien. De door [appellant] in dit kader genoemde kosten voor het installeren van de warmtepompinstallaties, de kosten van het opnieuw aansluiten van het pand aan het gas en de door hem gemaakte kosten zoals advocatenkosten en het mislopen van huurpenningen, bieden dan ook geen grond voor het oordeel dat het college in dit geval niet handhavend kon optreden. Dit geldt ook voor de gevolgen voor de huurders van de woningen en de omstandigheid dat toekomstige aanvragen om omgevingsvergunning mogelijk kunnen worden geweigerd, wat daar verder van zij. [appellant] draagt als overtreder de verantwoordelijkheid voor die gevolgen. De rechtbank heeft in dit kader terecht ook belang gehecht aan de omstandigheid dat [appellant] een professionele partij in het vastgoed is met naar eigen zeggen meer dan veertig jaar bouwervaring die geacht mag worden op de hoogte te zijn van de gevolgen van bouwen zonder de benodigde vergunningen.

Het betoog slaagt niet.

[….]

9.       [appellant] betoogt dat hij geen dwangsom heeft verbeurd, omdat hij aan de last heeft voldaan. [appellant] voert daartoe aan dat de last kort gezegd inhoudt dat de warmtepompinstallaties aan de achtergevel worden verwijderd. Volgens [appellant] is in ieder geval de onderste warmtepompinstallatie van de achtergevel verwijderd en verplaatst naar de begane grond en heeft het college in zoverre afgezien van het invorderen van een dwangsom. Volgens [appellant] spitst het geschil zich toe op de bovenste warmtepompinstallatie. Deze is volgens hem ook verwijderd, en verplaatst naar het dakterras. Daarmee heeft hij voldaan aan de last. Een andere interpretatie is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, aldus [appellant].

9.1.    Tussen partijen staat vast dat beide warmtepompinstallaties verplaatst zijn. Dit wordt bevestigd door het rapport van bevindingen van 20 mei 2022. Daaruit blijkt dat de buitenunit van [locatie 2] (de onderste warmtepompinstallatie) is verplaatst van het dakterras aan de achtergevel op de eerste verdieping naar de achtergevel op de begane grond. De buitenunit van [locatie (de bovenste warmtepompinstallatie) is verplaatst van een locatie hangend aan de achtergevel van de zolderverdieping naar een locatie staand op de vloer van het dakterras van de zolderverdieping.

Partijen zijn het er over eens dat de eerstgenoemde warmtepompinstallatie door de verplaatsing omgevingsvergunningvrij is. Volgens het college is daarmee in zoverre voldaan aan de last en is geen dwangsom verbeurd. De tweede warmtepompinstallatie is ook verplaatst, maar is daarmee volgens het college niet omgevingsvergunningvrij geworden. Nu de warmtepompinstallatie niet is verwijderd is volgens het college niet aan de last voldaan.

9.2.    Bij het besluit van 22 juli 2019 is [appellant] gelast de geplaatste warmtepompinstallaties aan de achtergevel van het pand te verwijderen en verwijderd te houden. Zoals hiervoor is overwogen staat vast dat beide warmtepompinstallaties van de achtergevel zijn verwijderd. Op de zitting is vastgesteld dat de tweede warmtepompinstallatie geheel los staat van en op geen enkele manier verbonden is met de achtergevel, zoals ook te zien is op de foto’s behorende bij het eerdergenoemde rapport van bevindingen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] hiermee met betrekking tot beide warmtepompinstallaties aan de last voldaan en is door hem geen dwangsom verbeurd. Het college was dan ook niet bevoegd over te gaan tot invordering.

Voor zover het college zich op het standpunt stelt dat met betrekking tot de warmtepompinstallatie van [locatie 3] niet is voldaan aan de last, omdat deze is verplaatst en, anders dan die van [locatie 2], door de verplaatsing niet omgevingsvergunningvrij is geworden, wordt overwogen dat de last slechts strekt tot verwijdering van de warmtepompinstallaties aan de achtergevel. Daar is door [appellant] aan voldaan. De door het college gegeven uitleg van de last is niet terug te lezen in het besluit van 22 juli 2019. Dat [appellant] niet heeft gehandeld overeenkomstig de bedoeling van het college dient voor rekening van het college, als opsteller van de last, te blijven.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:1933

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *