3. Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de rechtbankuitspraak voor zover daarbij is geoordeeld dat het college niet goed heeft gemotiveerd waarom het de lasten b en c van het besluit van 6 oktober 2016 niet wil intrekken.
4. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat WEM weliswaar de afgelopen jaren geen dwangsommen heeft verbeurd ten aanzien van de lasten b en c van het besluit van 6 oktober 2016, maar dat zij de brandveiligheidsvoorschriften in het algemeen slecht naleeft. Dat geldt ook voor andere panden die in het bezit zijn van (de enig bestuurder van) WEM. Het vrijhouden van vluchtwegen is essentieel voor de brandveiligheid en daarom is het belangrijk dat de lasten b en c worden gehandhaafd. De rechtbank heeft het belang van brandveiligheid ten onrechte alleen betrokken bij haar beoordeling over de rookmelders.
4.1. In artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) staat wanneer een bestuursorgaan bevoegd is om een opgelegde last onder dwangsom op te heffen. In deze zaak is het tweede lid van dit artikel relevant. Dit lid luidt als volgt:
“Het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.”
4.2. Artikel 5:34, tweede lid, van de Awb geeft aan bestuursorganen de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te heffen als de overtreder daarom verzoekt. Anders dan WEM heeft betoogd, is dit geen verplichting en hoeft deze intrekking ook niet ambtshalve te gebeuren. Een verzoek tot opheffing zal dan ook per last moeten worden beoordeeld. Een bestuursorgaan heeft daarbij beleidsruimte.
4.3. De Afdeling overweegt als volgt.
Het college heeft geweigerd om de lasten b en c op te heffen, omdat WEM in het algemeen de brandveiligheidsvoorschriften slecht naleeft. Zo zijn tijdens controles van het gebouw op 2 mei 2018, 30 januari 2019 en 20 februari 2020 fietsen in de vluchtwegen aangetroffen en is toen gebleken dat een rookmelder en een branddeur waren verwijderd en een brandslanghaspel niet tijdig was gecontroleerd. Weliswaar hebben die controles niet tot invordering van dwangsommen geleid, maar hieruit blijkt volgens het college wel dat het nog steeds niet goed gesteld is met de brandveiligheid.
Met de gegeven onderbouwing heeft het college voldoende gemotiveerd waarom het niet tot opheffing van de last is overgegaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college veel waarde mocht hechten aan het belang van brandveiligheid en dat tijdens de controles is gebleken dat in het gebouw regelmatig in strijd met brandveiligheidsvoorschriften wordt gehandeld. De Afdeling overweegt daarnaast dat het in stand laten van de lasten ook niet onredelijk bezwarend is voor WEM. WEM heeft haar stelling dat zij door de lasten moeite heeft om het gebouw te herfinancieren, niet onderbouwd. Ook de door haar gestelde omstandigheid dat zij maatregelen heeft getroffen om haar huurders ertoe te bewegen om aan de brandvoorschriften te voldoen, maakt, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, niet dat het college de last niet mocht handhaven. De rechtbank is dan ook ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het college niet goed heeft gemotiveerd waarom het de lasten b en c in stand wil laten.
Het betoog slaagt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@147434/202105862-1-r4/
Leave a Reply