Gelijkheidsbeginsel/concreet zicht op legalisatie
13. [partij] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat het college door handhavend op te treden, in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. [partij] wijst hiervoor op een verleende omgevingsvergunning voor de locatie [locatie 2] in Voorhout. In deze omgevingsvergunning werd een afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden voor tien jaar toegestaan. De motivering die ten grondslag ligt aan het vergunnen van deze tijdelijke afwijking, kan volgens [partij] volledig overgenomen worden om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de percelen te vergunnen. [partij] betoogt dat er daarom ook concreet zicht op legalisatie was, waardoor het college van handhavend optreden af had moeten zien.
13.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
13.2. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank in het beroep op het gelijkheidsbeginsel terecht geen reden heeft gezien waarom het college niet handhavend mocht optreden. De Afdeling overweegt daarvoor dat de situatie van [partij] niet vergelijkbaar is met de situatie op de locatie [locatie 2] Voorhout. Dat is zo omdat in die laatste situatie wel een omgevingsvergunning is verleend en in het geval van [partij] niet. Daarbij hoort zo’n beroep op het gelijkheidsbeginsel niet in deze handhavingsprocedure thuis, maar in een eventuele procedure over een aangevraagde omgevingsvergunning. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2454, onder 7.1.
De Afdeling ziet in de verleende omgevingsvergunning voor de [locatie 2] in Voorhout ook geen reden om te oordelen dat er sprake is van een concreet zicht op legalisatie van het gebruik en/of de bouwwerken. [partij] heeft op de zitting verklaard dat hij in het verleden weliswaar een principeverzoek heeft ingediend om de overtredingen te legaliseren, maar dat deze niet hebben geleid tot een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Uit de door [partij] overgelegde omgevingsvergunning voor de [locatie 2] in Voorhout volgt ook niet dat zonder meer een omgevingsvergunning aan [partij] verleend zou worden als hij een aanvraag indient. De Afdeling betrekt daarbij dat de omgevingsvergunning ziet op andere activiteiten, namelijk opslag en ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van strandtenten. Daarnaast is er op het perceel waarop de omgevingsvergunning ziet, sprake van een andere bestemming dan op de percelen van [partij].
Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:5257
Leave a Reply