ABRvS 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1436 – eigenaar perceel in dit geval wel verantwoordelijk voor drugsdumping

Print deze pagina

Overtreder

5. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte een last onder bestuursdwang heeft opgelegd. [appellant] voert hiertoe aan dat hij geen drugs heeft geloosd in de mestputten en dat hem niet kan worden verweten dat drugsafval aanwezig was in de mestputten. Verder voert hij aan dat hij hiervoor ook niet de verantwoordelijkheid draagt doordat hij als verhuurder van het perceel onvoldoende toezicht zou hebben gehouden en van hem verwacht mag worden dat hij zich informeert over het gebruik van het verhuurde. Daartoe voert [appellant] aan dat hij het slachtoffer is van drugscriminelen en dat hij eerst op 11 januari 2020 op de hoogte is gebracht van de drugsafval op zijn perceel terwijl de monstername plaatsvond op 18 december 2019. Volgens [appellant] was er geen aanleiding om te veronderstellen dat er drugsafval in de mestputten aanwezig was, omdat geen sprake was van geuroverlast. De mestputten zijn vrij toegankelijk en het afsluiten van mestputten vormt een grote logistieke belemmering zodat [appellant] de toegang tot de mestputten voor derden niet heeft kunnen voorkomen. In dit kader voert [appellant] verder aan dat het eenmalig dumpen van drugsafval geen doorlopende activiteit betreft zodat na de dumping geen zichtbare activiteiten meer op het perceel plaatsvinden en dat het hier niet gaat om bijvoorbeeld de verhuur van woningen aan derden waarop toezicht moet worden gehouden.
[appellant] betoogt verder dat hij de mest op het perceel rond kerst 2019 weliswaar heeft gemixt maar hij betwist dat door hem olie is toegevoegd aan de mest. In het geval dat dit zo zou zijn stelt [appellant] dat hem dit handelen niet kan worden verweten en al helemaal niet bij het college de indruk had mogen versterken dat [appellant] niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan en daarom als overtreder kan worden aangemerkt. Volgens [appellant] vormt het toevoegen van olie een oplossing voor het voorkomen van gist en behoort deze handeling tot een normale agrarische bedrijfsuitoefening. Daarnaast gaat het besluit niet over de eventuele overtreding van het toevoegen van olie, maar op het gevonden drugsafval in de mest. Gelet hierop mocht het college dit feit niet ten grondslag leggen aan de vraag of [appellant] als overtreder moet worden aangemerkt.
5.1. Zoals [appellant] terecht aanvoert is het in beginsel niet voldoende dat iemand eigenaar is van een perceel om betrokkenheid vast te stellen en een overtreding toe te rekenen aan de eigenaar. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich toch terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] als overtreder kan worden aangemerkt omdat [appellant] geen maatregelen heeft getroffen om de lozing van drugsafval in de mestputten te voorkomen. Omdat [appellant] dit niet heeft voorkomen heeft hij niet voldaan aan de in artikel 10.1, eerste lid, van de Wm opgenomen zorgplicht.
Daarbij heeft het college van belang kunnen achten dat op het perceel van [appellant] in oktober 2019 een hennepkwekerij is aangetroffen, zodat van [appellant] vanaf dat moment een extra mate van oplettendheid verwacht mocht worden. Dat het afsluiten van de mestputten om logistieke redenen lastig is, vormt naar het oordeel van de Afdeling geen reden dat het [appellant] niet verweten kan worden dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden op de mestputten. Zoals [appellant] nader heeft toegelicht op de zitting was het perceel vrij toegankelijk en waren de daarop gelegen mestputten relatief eenvoudig te gebruiken. Deze vrije toegankelijkheid komt ook doordat [appellant] zijn mestputten heeft verhuurd aan derden die mest lozen in de mestkelders. Deze overeenkomst maakt ook dat [appellant] als professional op het gebied van mestverwerking de door derden aangeleverde mest in de mestputten mixt en dus ook betrokken is bij het gebruik van de mestputten. Juist in het geval dat het perceel en de mestputten voor een ieder toegankelijk zijn terwijl, zoals gezegd, al eerder een hennepkwekerij is aangetroffen op het perceel, kon van [appellant] gevraagd worden meer toezicht te houden op het gebruik van zijn perceel.
Verder gaat een vergelijking met de door [appellant] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:622, niet op omdat het in die procedure om een braakliggend en open weiland ging waar drugsafval is gestort, terwijl in deze procedure sprake is van een boerenperceel met verontreinigde mestkelders waarop [appellant] onvoldoende toezicht heeft gehouden, terwijl hij de eigenaar van het perceel is en hij is betrokken bij het gebruik van de mestputten. Aan de door [appellant] overgelegde verklaringen komt gelet op de voorgaande omstandigheden niet de betekenis toe die [appellant] daaraan zou willen toekennen.
Het toevoegen van olie aan de mest ligt zoals op de zitting toegelicht door het college niet aan de last onder bestuursdwang ten grondslag. In zoverre speelt dit dus ook geen rol bij de beantwoording van de vraag of [appellant] terecht is aangemerkt als overtreder.
Het betoog slaagt reeds hierom niet

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@131229/202102561-1-r4/

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *