8.10. De Afdeling begrijpt het betoog van de Stichting zo dat het college het handhavingsbeleid volgens haar op onjuiste wijze heeft toegepast en vanwege strijd met artikel 13 van de Wbb tot het opleggen van een last had moeten overgaan.
In het bestreden besluit van 20 juli 2021 staat dat het college ten aanzien van de constateringen van 9 november 2020 door middel van het versturen van de waarschuwingsbrief van 29 april 2021 aan de huurder van de kunstgrasvelden, de voetbalvereniging, uitvoering heeft gegeven aan het handhavingsbeleid. Hierbij is opdracht gegeven om – teneinde een bestuursrechtelijk optreden te voorkomen – uiterlijk op 1 juli 2021 de gevraagde gegevens en een plan van aanpak, waarin wordt aangegeven hoe en wanneer de aanbevelingen uit het zorgplichtdocument 2020 worden opgevolgd, dan wel andere maatregelen worden genomen die in het licht van de zorgplicht aantoonbaar effectief genoeg zijn, over te leggen om te voldoen aan de in artikel 13 van de Wbb opgenomen preventieve zorgplicht.
De Afdeling stelt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, vast dat niet is gebleken dat de voetbalvereniging voor 1 juli 2021 opvolging heeft gegeven aan de in de waarschuwingsbrief gegeven opdracht. Dat de termijn in de waarschuwingsbrief van 29 april 2021 nadien desverzocht door de voetbalvereniging bij e-mail van 19 juni 2021, onder verwijzing naar een brief van 2 mei 2021, door het college bij brief van 4 augustus 2021 is verlengd tot en met 1 oktober 2021, is niet in overeenstemming met de Landelijke Handhavingsstrategie (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1460, onder 9.11). Temeer omdat het college er in het nader verweerschrift op wijst dat het het toezicht nadien in verband met gesprekken tussen de voetbalvereniging en de gemeente over mogelijke alternatieve oplossingen heeft opgeschort. De omstandigheid dat de voetbalvereniging van goede wil is om zoveel mogelijk de in de opeenvolgende zorgplichtdocumenten opgenomen maatregelen te treffen teneinde in dit geval te voldoen aan de in artikel 13 van de Wbb opgenomen preventieve zorgplicht, zoals op de zitting naar voren is gebracht, is niet relevant voor de beantwoording van de vraag of het college op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het handhavingsbeleid.
De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat het college in het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de gehanteerde Landelijke Handhavingsstrategie in dit geval op de juiste wijze is toegepast.
Het betoog slaagt in zoverre.
8.11. Daarnaast is de in artikel 13 van de Wbb vervatte zorgplicht erop gericht, indien dat het geval is, een verontreiniging of aantasting van de bodem te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Er is immers sprake van een zogeheten dubbele zorgplicht: naast de preventieve zorgplicht bevat deze bepaling ook een repressieve zorgplicht. In dat verband is van belang of zich in dit geval op de locatie een verontreiniging of aantasting van de bodem voordoet als gevolg van het gebruik van rubbergranulaat als “infill-materiaal” op de kunstgrasvelden.
Vast staat dat geen bodemonderzoek op de locatie is verricht om uit te sluiten dat zich hier als gevolg van het gebruik van rubbergranulaat als “infill-materiaal” ten tijde van belang een verontreiniging of aantasting van de bodem voordoet. Het college heeft daarvan afgezien, ondanks het feit dat het zich in de stukken op het standpunt heeft gesteld dat de bodem op de locatie daardoor verontreinigd of aangetast kan worden. Het college stelt daarover dat het enige tijd kost om een dergelijk bodemonderzoek te plannen, uit te voeren en te verwerken en dat het nog steeds verwacht dat het bodemonderzoek toch geen significante bodemverontreiniging zal aantonen. Deze omstandigheden laten naar het oordeel van de Afdeling onverlet dat het in deze zaak in het licht van artikel 13 van de Wbb erom gaat of de bodem ter plaatse van de kunstgrasvelden op de locatie is verontreinigd of aangetast als gevolg van het gebruik van rubbergranulaat als “infill-materiaal”. Voor zover het college stelt dat zij alsnog bodemonderzoek op de locatie heeft uitgevoerd en de resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport door Grondslag B.V. van 3 juli 2023, overweegt de Afdeling dat dit bodemonderzoek dateert van na het bestreden besluit van 20 juli 2021. Dit onderzoek kan niet worden betrokken bij het thans voorliggende geschil omdat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3226, onder 5.6). Aldus heeft het college de stelling van de Stichting dat het college gezien de in artikel 13 van de Wbb opgenomen repressieve zorgplicht ten onrechte niet is ingegaan op de kans op verontreiniging of aantasting van de bodem op de locatie en in het licht daarvan gehouden was ter plekke bodemonderzoek te verrichten, onvoldoende weersproken. Gelet hierop heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd waarom het niet (handhavend) heeft opgetreden waar het gaat om de in het in artikel 13 van de Wbb opgenomen repressieve zorgplicht.
Het betoog slaagt ook in zoverre.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:3839
Leave a Reply