7. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat handhavend optreden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat er ook niet wordt opgetreden tegen andere illegale bouwwerken op het recreatiepark.
7.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, omdat er in dit geval door de eigenaar van het naastgelegen perceel een verzoek om handhaving is ingediend, het college gelet op zijn handhavingsbeleid en de bijbehorende prioriteitsstelling een geoorloofd onderscheid kan maken door in deze zaak wel handhavend op te treden en in andere illegale situaties op het recreatiepark, waarin geen verzoek om handhaving is ingediend, niet. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen. Dat er een verzoek om handhaving is ingediend, maakt dat er geen sprake is van gelijke gevallen ten aanzien van de andere illegale bouwwerken op het park, omdat daarvoor ten tijde van het besluit op bezwaar geen verzoek om handhaving was ingediend. [appellant A] en [appellant B] hebben weliswaar naar voren gebracht dat zij in maart 2024 om handhaving tegen de andere illegale bouwwerken hebben verzocht, maar dit was pas na het bestreden besluit. Alleen al daarom kan dit niet leiden tot de conclusie dat de rechtbank heeft miskend dat het college de gevallen niet gelijk heeft behandeld.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat handhavend optreden niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3748
Leave a Reply