5.1. Vast staat dat tegen het dwangsombesluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend en dat dit besluit daarmee onherroepelijk is. Onder verwijzing naar de overwegingen 2.1 en 2.2 van de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466, overweegt de Afdeling dat bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
Mede gelet op de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Wattel van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1152, overweegt de Afdeling dat een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts bij bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.
5.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde jurisprudentie geoordeeld dat de door Capital Investment aangevoerde beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. De Afdeling ziet in het betoog van Capital Investment geen aanleiding hierover anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Capital Investment betoogt niet dat er geen overtreding is gepleegd. Evenmin betoogt zij dat zij geen overtreder is. Voor zover Capital Investment heeft willen betogen dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid, omdat zij als gevolg van overmacht niet tijdig aan de last kon voldoen en daarmee verbeurte van de dwangsom kon voorkomen, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van overmacht niet tijdig aan de last kon voldoen en dat alleen al daarom geen bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college er in dit verband op heeft gewezen dat ten tijde van de oplegging van de last reeds een asbestsaneerder was aangetrokken, maar binnen de begunstigingstermijn geen aanvang is gemaakt met de sanering. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat van de juistheid van het dwangsombesluit, waaronder de lengte van de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom, dient te worden uitgegaan.
5.3. Waar Capital Investment in hoger beroep stelt dat het college door het nemen van het invorderingsbesluit handelt in strijd met het verbod op détournement de pouvoir, heeft het college toegelicht dat hij is overgegaan tot handhaving teneinde het gevaar voor betreders van het pand en de omwonenden van het pand te voorkomen. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Capital Investment heeft daarbij niet aannemelijk gemaakt dat het college zijn bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:1525
Leave a Reply