3.4. Het voorgaande toepassend op dit geschil, acht de Afdeling de boete in dit geval te hoog. De Afdeling ziet als een verzachtende omstandigheid dat, zoals [appellant A] en [appellant B] onweersproken hebben aangevoerd, [appellant B] in Amsterdam als schoonmaakster werkte en heeft geprobeerd haar hoofdverblijf in Amsterdam te vestigen door zich in de brp op het adres van de woning in te schrijven, maar die inschrijving door de gemeente is geweigerd. Tijdens een langdurig verblijf in haar geboorteland Chili is de eerder aan [appellant B] verleende Nederlandse verblijfsvergunning verlopen. Zij heeft na haar terugkeer in Nederland opnieuw een verblijfsvergunning aangevraagd. Het aan haar verstrekte visum bleek niet lang genoeg geldig te zijn voor inschrijving in de brp. Omdat [appellant A] en hun kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben, had [appellant B] niet voorzien dat zich problemen zouden voordoen bij haar inschrijving in de brp en dat zij met het oog daarop in Chili de verblijfsvergunning al had moeten aanvragen. Het college heeft onvoldoende rekening gehouden met deze situatie waarin [appellant A] en [appellant B] na de remigratie terecht zijn gekomen. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat niet is gebleken dat de toeristische verhuur van de woning een bedrijfsmatig karakter had of het maximum aantal dagen overschreed dat volgens artikel 3.1.2, vijfde lid, onder b, van de Hv een woning voor vakantieverhuur mocht worden aangeboden.
De Afdeling ziet in deze omstandigheden aanleiding voor matiging van de boete met 25%.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@125537/202002070-1-a3/
Leave a Reply