“6.3. De waarschuwing bevat de mededeling dat artikel 17, tweede lid, van de Wet BIG is overtreden. De mededeling moet daarmee worden aangemerkt als een bestuurlijk rechtsoordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer onder 4.2 van haar uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4242), is een bestuurlijk rechtsoordeel in de regel geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In uitzonderingssituaties moet echter een bestuurlijk rechtsoordeel als besluit worden aangemerkt. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het voor de betrokkenen onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van de rechtsregels via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit bij de bestuursrechter aan de orde te stellen.
6.4. Naar het oordeel van de Afdeling is het in dit geval onevenredig bezwarend voor [appellant] om de vraag of sprake is van een overtreding van artikel 17, tweede lid, van de Wet BIG pas via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk sanctiebesluit bij de bestuursrechter aan de orde te kunnen te stellen. Daarbij is van belang dat het besluit op bezwaar een herbevestigde vaststelling van de overtreding is die voor hem als arts vergaande consequenties heeft. [appellant] kan als gevolg daarvan immers niet meer als arts werken in Nederland zonder in overtreding te zijn en het risico te lopen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. Bovendien heeft het CBR na het vaststellen van de overtreding de samenwerking met [appellant] beëindigd. Aannemelijk is dan ook dat [appellant] door de vaststelling van de overtreding niet meer is gevraagd zijn diensten te verrichten in Nederland. Ten slotte zou het begaan van een overtreding gepaard gaan met een diskwalificatie van titelmisbruik. Daarbij komt in dit geval nog dat hangende de bezwaarprocedure het beleid op dit punt is gewijzigd. Door de wijziging van het beleid is de mogelijkheid tot het verkrijgen van bestuursrechtelijke rechtsbescherming vervallen. De minister heeft gewacht met het nemen van het besluit op bezwaar totdat het gewijzigde beleid in werking was getreden. [appellant] is weliswaar gevraagd in te stemmen met toepassing van het nieuwe beleid, maar van hem kon niet worden verwacht dat hij de consequenties die dat zou hebben voor zijn rechtsbescherming ook kon overzien.
Ten slotte heeft de minister in hoger beroep nog gewezen op de wettelijke mogelijkheid om door middel van een melding alsnog zonder inschrijving in het register als medisch specialist tijdelijk en incidenteel werkzaamheden in Nederland te mogen verrichten. Nu een dergelijke melding moet worden gedaan voorafgaand aan de eerste dienstverrichting, kan daarmee echter de eerder geconstateerde overtreding niet ongedaan worden gemaakt, zodat dit voor [appellant] niet als adequate mogelijkheid tot het krijgen van rechtsbescherming tegen de eerder geconstateerde overtreding kan worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de Afdeling maken de omstandigheden van dit geval dat de op het gewijzigde beleid gebaseerde waarschuwing met het oog op het bieden van adequate rechtsbescherming met een besluit moet worden gelijkgesteld, zodat de geconstateerde overtreding in rechte kan worden bestreden. Dit betekent ook, dat [appellant] procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. Omdat de rechtbank tot een ander oordeel is gekomen, slaagt het betoog.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.”
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@133593/202103294-1-a2/
Leave a Reply