6.4. De conclusie is dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het door het college ingenomen standpunt dat er geen overtreding was van artikel 4.3, aanhef en onder d, van de Keur, onjuist is. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het besluit op bezwaar van 31 maart 2021 voor vernietiging in aanmerking komt omdat het, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet deugdelijk is gemotiveerd. Het betoog slaagt.
6.5. Het college heeft zich tijdens de zitting van de Afdeling op het standpunt gesteld dat, indien de heg als overtreding van de Keur moet worden aangemerkt, er concreet zicht op legalisatie was waardoor de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar alsnog in stand kunnen blijven. Volgens het college voldeed de heg immers aan de voorwaarden van de beleidsnota wat betreft de afstand van 1,50 meter uit de rand van de wegverharding en de maximale hoogte van 0,75 meter, zodat voor de heg een omgevingsvergunning kon worden verleend.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
De Afdeling kan de redenering van het college volgen dat de heg met toepassing van de beleidsnota legaliseerbaar was. Zoals de rechtbank heeft overwogen, is tussen partijen niet in geschil dat de heg ten tijde van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 6 oktober 2020 was teruggesnoeid tot 0,75 m. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de heg 1,50 m uit de rand van de wegverharding stond, zoals beschreven in de beleidsnota. Daarbij betrekt de Afdeling de metingen van het Kadaster. Daarbij kan, anders dan [appellant] stelt, worden uitgegaan van de locatie van de stammen en niet van de takken. De beleidsnota bevat geen aanknopingspunten voor de stelling van [appellant] dat de locatie van de uitstekende takken maatgevend is.
De Afdeling deelt echter niet de opvatting van het college dat er concreet zicht op legalisatie was. Een vergunning op grond van de Keur is namelijk geen gebonden beschikking en er was geen aanvraag gedaan voor een vergunning. De enkele stelling van het college dat de eigenaar van de heg ervoor openstaat om een vergunning aan te vragen is onvoldoende. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 31 maart 2021 in stand te laten.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3318
Leave a Reply