Formele gronden
5. [appellante] betoogt dat de beslissing van de examencommissie onzorgvuldig tot stand gekomen is, omdat zij geen inzicht in de stukken heeft gekregen, voordat zij werd gehoord. Bovendien is de beslissing onvoldoende gemotiveerd, omdat de beslissing niet voldoet aan de vereisten van artikel 5:9 van de Awb.
5.1. De Afdeling is van oordeel dat voldoende zorgvuldig is gehandeld bij de totstandkoming van de beslissing. In de uitnodiging voor de hoorzitting is aan [appellante] medegedeeld dat de examencommissie haar wilde horen over onregelmatigheden bij de toets Radiologie van 6 december 2023. Tijdens het hoorgesprek is aan haar medegedeeld welke onregelmatigheden volgens de examencommissie zijn geconstateerd. Uit de beslissing van de examencommissie blijkt verder duidelijk welk tentamen het betreft en de datum waarop dit is afgenomen. Hoewel de examencommissie in de beslissing niet naar het artikel uit de Onderwijs- en Examenregeling Bachelor Mondzorgkunde 2023-2024 (hierna: de OER) heeft verwezen, heeft zij wel de tekst van de fraudebepaling uit die OER in de beslissing geciteerd.
Het betoog slaagt niet.
6. [appellante] voert aan dat aan haar geen cautie is gegeven voordat zij gehoord is door de examencommissie. Het college heeft zich in de beslissing van 31 januari 2024 op het standpunt gesteld dat er in het onderwijsrecht geen cautieplicht geldt omdat verhoren niet worden afgenomen met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete.
6.1. Het standpunt van het college berust op een misvatting. Binnen het onderwijsrecht is het ontnemen van het recht om deel te nemen aan een volgend tentamen of examen aan te merken als een bestraffende sanctie in de zin van artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Dit is ook eerder bepaald door het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO) onder andere in de uitspraak van 20 februari 2019, CBHO 2018/163. Dit betekent dat de examencommissie op grond van artikel 5:10a, tweede lid, van de Awb verplicht was tot het geven van de cautie. Dat het niet de eerste keer was dat [appellante] in het kader van een onregelmatigheid en/of fraude werd gehoord, ontslaat de examencommissie en het college niet van deze verplichting.
Het betoog slaagt. De Afdeling ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat [appellante] hierdoor niet is benadeeld. [appellante] heeft immers geen verklaring afgelegd die er toe heeft geleid dat aan haar een bestraffende sanctie is opgelegd.
[…]
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3442uitslu
Leave a Reply