10.2. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is het bevoegd gezag bij een concreet zicht op legalisering niet zonder meer verplicht om af te zien van handhavend optreden. In dat geval zal het bevoegd gezag nog steeds een afweging moeten maken tussen alle betrokken belangen, waarbij het bevoegd gezag rekening zal moeten houden met de omstandigheden van het concrete geval.
10.3. In de situatie die hier voorligt, heeft het college zo’n afweging gemaakt en heeft het college besloten om handhavend op te treden.
Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat de overtreding mogelijk ziet op een forse overschrijding van de vergunde innamecapaciteit van dierlijke mest. Het college heeft het niet wenselijk geacht om het ophogen van de maximale doorzet van 36.500 ton naar 72.000 ton dierlijke mest per jaar feitelijk al toe te staan, vooruitlopend op de wijziging van de omgevingsvergunning die [bedrijf] heeft aangevraagd. Daarbij heeft het college gewezen op klachten over geuroverlast door omwonenden. Aan het ter inzage gelegde ontwerpbesluit, dat strekt tot wijziging van de voor [bedrijf] geldende omgevingsvergunningen milieu, zijn daarom ook nieuwe geurvoorschriften verbonden. De naleving van die voorschriften kan nog niet worden afgedwongen zo lang het gaat om een ontwerpbesluit. Ook dit heeft het college van belang geacht. Bij de beslissing om niet op de aangevraagde wijziging vooruit te lopen, heeft het college tot slot ook de voorgeschiedenis in aanmerking genomen, waarbij het college van belang heeft geacht dat het bevoegd gezag al vaker handhavend heeft moeten optreden in verband met de mestverwerking op het perceel.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op basis van deze afweging van belangen heeft kunnen besluiten om handhavend op te treden. De Afdeling volgt de rechtbank daarin. Dit betoog slaagt daarom niet.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@130387/202102900-1-r4
Leave a Reply