6.3. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat onmiddellijke sluiting van de appartementen 3, 6, 7, 9, 10, 12, 13 en 14 op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb gerechtvaardigd was, omdat de brandveiligheid in geding was. Zoals hiervoor is overwogen, is door de brandweer geconstateerd dat in het gebouw in strijd met het Bouwbesluit 2012 onder meer een brandmeldinstallatie en een ontruimingsinstallatie ontbraken en dat ook vluchtrouteaanduidingen ontbraken. Hierdoor konden volgens de brandweer in het gebouw aanwezige personen niet tijdig worden gealarmeerd bij brand en waren er onvoldoende vluchtrouteaanduidingen aanwezig om het ontvluchten van het gebouw bij brand goed te kunnen laten verlopen. Volgens de brandweer was daarom sprake van een vlucht- en brandonveilige situatie. Gelet op de bevindingen van de brandweer heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat concreet risico voor de veiligheid en de gezondheid van de in het gebouw verblijvende personen bij een eventuele uitbraak van brand bestond en dat daarmee sprake was van een spoedeisende situatie die het toepassen van spoedeisende bestuursdwang rechtvaardigde. In het betoog van [appellant] dat het gebruik van het gebouw niet kan worden aangemerkt als hotel, maar als short stay, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college, bij zijn besluit om zonder voorafgaande waarschuwing tot spoedeisende bestuursdwang over te gaan, ten onrechte is uitgegaan van overtreding van die bepalingen (vergelijk eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 december 2017).
6.4. Het betoog faalt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@130371/202103566-1-r1
Leave a Reply