10.1. [appellant] had als eigenaar beschikkingsmacht over de omzetting van de woning in onzelfstandige woonruimten, zonder de daarvoor benodigde vergunning. Deze overtreding houdt namelijk direct verband met de wijze waarop de woning wordt gebruikt. De eigenaar van een woning kan in de regel beschikken over dergelijk gebruik van zijn woning, ook als hij deze heeft verhuurd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:730, ov. 10.3). Omstandigheden die tot een ander oordeel leiden, zijn niet aangevoerd.
10.2. [appellant] heeft daarnaast de overtreding aanvaard. Niet in geschil is dat [appellant] voorafgaand aan het moment dat de overtreding werd geconstateerd, op 6 oktober 2020, de woning regelmatig bezocht. Verder heeft [appellant] niet betwist dat hij tijdens deze huisbezoeken met de bewoners heeft gesproken. Uit de verklaringen van [persoon A], [persoon B] en [persoon C], die zijn neergelegd in het rapport, volgt dat zij aan [appellant] hebben gevraagd of zij zich op het adres van de woning kunnen inschrijven in de brp en dat [persoon C] heeft gevraagd om een huurcontract en een slot voor een van de kamers. Onder deze omstandigheden had [appellant] moeten aannemen dat [persoon A], [persoon B] en [persoon C] niet een gemeenschappelijk huishouden voerden met [persoon D] en dat de woning was omgezet in onzelfstandige woonruimten. Dat deze bewoners, dan wel de drie andere bewoners die eerder uit de woning waren vertrokken, Italiaans zijn of leken te zijn doet daaraan niet af. Datzelfde geldt voor de omstandigheden dat [appellant] [persoon D] niet heeft toegestaan om de woning in gebruik te geven aan personen buiten het huishouden van [persoon D], dat hij nooit huur van de onderhuurders heeft ontvangen, dat er volgens hem geen signalen waren van onrechtmatig gebruik en dat samenwerking tussen [appellant] en [persoon D] met betrekking tot kamerverhuur niet is aangetoond. Het lag onder de bovengenoemde omstandigheden dan ook op de weg van [appellant] om zich ervoor in te spannen de omzetting ongedaan te maken of om hiervoor een vergunning aan te vragen. Gesteld noch gebleken is dat hij dat heeft gedaan. Hij heeft daarmee niet de zorg betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de overtreding.
10.3. Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat het college zich niet heeft mogen baseren op de verklaringen die in het rapport zijn opgenomen, omdat dit geen juiste weergave is van de afgelegde verklaringen, of omdat deze niet overeenkomen met wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, volgt de Afdeling dat niet. Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het boeterapport weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor dergelijke twijfel of aanleiding voor het oordeel dat de bewoners valse verklaringen hebben afgelegd. Het college mocht dan ook uitgaan van de juistheid van de in het rapport eigenaneergelegde verklaringen.
10.4. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college [appellant] als overtreder mocht aanmerken. Het betoog slaagt in zoverre niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:4210
Leave a Reply