Gronden college
7. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zich in dit geval omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding geven om af te zien van het opleggen van een boete.
7.1. Volgens het college heeft de rechtbank niet onderkend dat de meldplicht bij vakantieverhuur al sinds oktober 2017 geldt en dat deze op 1 juli 2020 slechts op andere wijze is doorgevoerd, namelijk als vergunningsvoorwaarde in plaats van een voorwaarde voor ontheffing van de vergunningsplicht. Het college voert verder aan dat het primair de verantwoordelijkheid is van [appellant sub 2] om zich adequaat te informeren over de regels rondom vakantieverhuur. [appellant sub 2] beschikte over een vergunning voor vakantieverhuur en heeft de eerste twee keer de perioden van vakantieverhuur wel gemeld. Dat [appellant sub 2] daarna gestopt is, moet voor haar rekening en risico blijven.
7.2. Volgens het college heeft de rechtbank verder niet onderkend dat de aanpassing van de Hv op 1 juli 2020 vooraf wel is gecommuniceerd. Op 13 februari 2020 is op de website van de gemeente Amsterdam onder meer bekend gemaakt dat een vergunningplicht voor vakantieverhuur zal worden ingevoerd. Verder is een persbericht uitgegaan dat breed is opgepakt door diverse media. Vervolgens is op 20 april 2020 op de website van de gemeente Amsterdam een bericht gepubliceerd, waarin onder meer het volgende is opgenomen. “Meldplicht vakantieverhuur per 1 juli 2020 – Ook moet u vanaf 1 juli 2020 elke keer dat u uw woning aan toeristen verhuurt dit melden via amsterdam.nl/vakantieverhuur. Boetes – Tot 1 augustus 2020 geven we geen boetes aan vakantieverhuurders die nog geen vergunning hebben, op voorwaarde dat zij zich aan de voorwaarden en voorschriften van vakantieverhuur in Amsterdam houden. […] Voor niet melden van vakantieverhuur geldt vanaf 1 juli 2020 een boete van € 6.000,-“. Dat het college weliswaar in de vergunning van [appellant sub 2] geen melding heeft gemaakt van de sancties bij overtreding van de opgenomen voorwaarden, maakt gelet op het voorgaande niet dat de communicatie gebrekkig was. Het college merkt verder op dat wie een vergunning aanvraagt, op een webpagina terechtkomt waarbij direct wordt gewezen op de gevolgen van het niet-naleven van de regels, waarbij de hoogtes van de boetes worden genoemd. Daarbij bevat de bevestigingsmail van een melding van vakantieverhuur eveneens een link naar een webpagina met vermelding van regels en boetes.
7.3. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat Weesp voor 1 januari 2023 geen regels voor vakantieverhuur kende. Voor zover er na de inwerkingtreding van de gewijzigde verordening in Amsterdam een langere overgangsperiode zou moeten worden aangehouden dan één maand, dan behoeft die zeker geen zes maanden te zijn, zoals in Weesp. Bij de invoering van de meldplicht in Amsterdam op 1 oktober 2017 is een overgangstermijn van drie maanden aangehouden. Uit rechtspraak blijkt niet dat die termijn te kort is geweest. Volgens het college is geen langere gewenningsperiode noodzakelijk geweest, temeer omdat geen sprake is van een nieuwe voorwaarde en het vergunningsstelsel met de vergunningsvoorwaarden al geruime tijd kenbaar waren.
7.4. Het college voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college had kunnen volstaan met een waarschuwing en dat het opleggen van de boete aan [appellant sub 2] onevenredig is. Volgens het college is zijn beleid, waarbij streng wordt opgetreden tegen overtredingen van de Hw uit een oogpunt van de leefbaarheid van de stad op zichzelf niet onevenredig. Een waarschuwing of lagere boete is volgens het college niet passend om tegen overtredingen op te treden. De gemeenteraad heeft gekozen voor hoge boetes die een afschrikwekkend effect moeten hebben. Een bestuurlijke boete heeft een bestraffend karakter. Het effect zou teniet worden gedaan als steeds bij een eerste overtreding een te lage boete of een waarschuwing wordt gegeven of slechts zou worden gekozen voor een herstelsanctie.
Beoordeling gronden college
8. De Afdeling is van oordeel dat de door de rechtbank gewogen omstandigheden, zoals hierboven onder 6.1 tot en met 6.4 weergegeven, niet leiden tot de conclusie dat het college op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb geen boete aan [appellant sub 2] had mogen opleggen. Daartoe overweegt zij als volgt.
9. Omdat de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, dient de hoogte van de boete te worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Hierin is bepaald dat het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt, indien de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2849, kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven om een boete te matigen. Voor zover de overtreder stelt dat een of meer van deze omstandigheden in dit geval aan de orde zijn, moet hij dat aannemelijk maken.
10. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan [appellant sub 2] een langere overgangstermijn dan één maand gegund had moeten worden, voordat het college overging tot het opleggen van een boete. De rechtbank heeft dit gekoppeld aan de mogelijkheid voor vakantieverhuurders om bekend te raken met de nieuwe voorwaarden voor vakantieverhuur en de sancties bij overtreding daarvan. De Afdeling volgt dit niet, omdat zij geen grond ziet voor het oordeel dat [appellant sub 2] onvoldoende mogelijkheid heeft gehad om bekend te raken met de meldplicht en de gevolgen van het schenden daarvan.
10.1. Voor zover het gaat om bekendheid met het voorschrift dat iedere periode van vakantieverhuur vooraf gemeld moet worden, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] hiervan op de hoogte had kunnen zijn. Dat [appellant sub 2] in haar schriftelijke uiteenzetting heeft aangevoerd dat op 20 april 2020 op de informatiepagina van de website van de gemeente Amsterdam over de voorwaarden voor vakantieverhuur stond: “Melden mag, maar is op dit moment niet verplicht”, treft geen doel. Aan [appellant sub 2] is immers nadien en na de wijziging van de Hv op 1 juli 2020, bij het besluit van 14 juli 2020 een vergunning voor vakantieverhuur toegekend, waarin de voorschriften bij die vergunning zijn opgenomen. In dat besluit staat onder “Regels” onder andere het volgende: “Daarnaast houdt u zich aan de volgende regels: […] U meldt elke periode van vakantieverhuur vóóraf bij de gemeente, voordat uw gasten komen.” Dat, zoals [appellant sub 2] op de zitting bij de Afdeling heeft aangevoerd, dit voorschrift op de tweede pagina van het besluit staat, betekent niet dat dit voorschrift onvoldoende duidelijk kenbaar was. Voor zover [appellant sub 2] dit voorschrift niet heeft gelezen en daarom hiermee niet bekend was, komt dit voor haar rekening en risico.
10.2. Voor zover het gaat om bekendheid met de gevolgen van het schenden van de meldplicht, overweegt de Afdeling dat van [appellant sub 2], die haar woning gebruikte voor vakantieverhuur, in beginsel verwacht mag worden dat zij zich op de hoogte stelde van de bijbehorende regelgeving. [appellant sub 2] voert in haar schriftelijke uiteenzetting aan dat op de informatiepagina van de website van de gemeente Amsterdam op 14 juli 2020 noch op de webpagina waarnaar verwezen wordt na het indienen van de vergunningaanvraag, de hoogte van de boete bij het schenden van de meldplicht is vermeld. Voor zover [appellant sub 2] zich daarmee op het standpunt stelt dat de informatie over de gevolgen van schending van de meldplicht onvoldoende toegankelijk voor haar was, volgt de Afdeling dat niet. De Afdeling wijst erop dat in de (destijds geldende) Hv is neergelegd dat het college wegens schending van de meldplicht een boete kan opleggen (artikel 4.2.1, eerste lid, van de Hv) en dat de hoogte van die boete in beginsel € 6.000,00 bedraagt (artikel 4.2.1, tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang gelezen met tabel 4 van bijlage 3 van de Hv en artikel 5:46, derde lid, van de Awb). Gesteld noch gebleken is dat [appellant sub 2] destijds, voorafgaand aan de vakantieverhuur in augustus en september 2020, (tevergeefs) heeft geprobeerd om te achterhalen wat de gevolgen zijn van schending van de meldplicht.
10.3. Anders dan de rechtbank, ziet de Afdeling in de omstandigheid dat de Hv enkele maanden voor de overtreding is gewijzigd dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet van zijn bevoegdheid gebruik mocht maken om zonder voorafgaande waarschuwing een boete op te leggen wegens de geconstateerde overtreding.
10.4. Het betoog van het college slaagt in zoverre. De Afdeling geeft onder 15 een conclusie over het hoger beroep van het college.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:4281
Leave a Reply