ABRvS 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4282 – interpretatie last bij invordering dwangsom. Was de last evident onuitvoerbaar?

Print deze pagina

4.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Verder kan een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is (vergelijk de uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466). Een ander uitzonderlijk geval kan de onuitvoerbaarheid van een last betreffen. De opgelegde last blijkt dan om technische of juridische redenen evident niet uitvoerbaar te zijn (vergelijk de uitspraak van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1405).

Last twee

4.2.    In het besluit van 29 juni 2021 staat bij last 2:

“Dit kunt u doen door binnen acht weken na verzenddatum van deze brief: een rapportage aan te leveren waaruit blijkt dat de ondergrondse opslagtank voor diesel met de daarbij behorende leidingen en appendages verwijderd of onklaar is gemaakt, door een daartoe gecertificeerd bedrijf. […] In dit rapport wordt ten minste vermeld:

a. het adres waar de opslagtank is gelegen met een nadere aanduiding van de situering;

b. de vloeistoffen die in de opslagtank opgeslagen zijn geweest, en;

c. indien de opslagtank onklaar gemaakt is, de wijze van het onklaar maken en de toegepaste vulmassa.”

4.3.    Dat de opslagtank al door Vroomshoop was uitgegraven betekent niet dat zij niet aan deze last kon voldoen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in dat geval de last enkel nog verplichtte tot het door een daartoe gecertificeerd bedrijf te laten verwijderen van de opslagtank van het terrein. Niet gebleken is dat het evident onmogelijk is om de opslagtank door een daartoe gecertificeerd bedrijf van het terrein te laten verwijderen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank in zoverre dan ook terecht overwogen dat het college terecht niet van invordering heeft afgezien omdat geen sprake is van een uitzonderlijk geval als bedoeld in overweging 4.1.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

Last drie

4.4.    In het besluit van 29 juni 2021 staat bij last 3:

“Dit kunt u doen door binnen acht weken na verzenddatum van deze brief:

een rapportage aan te leveren met daarin de resultaten van het onderzoek naar de bodemkwaliteit. In dit rapport wordt ten minste vermeld:

a. de naam en adres van degene die het onderzoek heeft verricht;

b. de wijze waarop het onderzoek is verricht;

c. de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigende stoffen en herkomst daarvan;

d. de mate waarin de bodemkwaliteit is gewijzigd ten opzichte van de situatie bij de oprichting of de verandering van de inrichting voor zover die situatie is vastgelegd in een rapport;

e. de wijze waarop en de mate waarin de bodemkwaliteit wordt hersteld indien er sprake is van een verontreiniging.”

4.5.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen sprake is van een uitzonderlijk geval als bedoeld in overweging 4.1. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat last drie niet eist dat Vroomshoop alsnog een rapportage moet indienen binnen de in artikel 2.11, derde lid, van het Activiteitenbesluit gestelde termijn, maar binnen de begunstigingstermijn van acht weken. Van evidente onuitvoerbaarheid is dan ook niet gebleken.

Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:4282

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *