Cumulatie dwangsom en bestuursdwang
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het opleggen van de last onder dwangsom in strijd is met artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat de burgemeester al bestuursdwang had toegepast. De bestuursdwang bestond hieruit dat de toezichthouder, namens de burgemeester, meteen na de controle op 17 oktober 2020 de sleutels en documenten van de cafetaria heeft meegenomen. Het voornemen van de burgemeester tot het opleggen van de last onder dwangsom dateert van 19 november 2020. Toen waren de sleutels nog in beslag genomen en was er dus sprake van (feitelijke) bestuursdwang, aldus [appellant]. Verder stelt hij dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de sleutels al vanaf 25 november 2020 voor hem beschikbaar waren en de bestuursdwang op die datum eindigde.
2.1. Artikel 5:6 van de Awb luidt:
“Het bestuursorgaan legt geen herstelsanctie op zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is.”
Artikel 5:31, tweede lid, luidt:
“Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.”
2.2. De burgemeester heeft bij brief van 19 november 2020 het voornemen geuit om aan [appellant] een last onder dwangsom op te leggen. Bij besluit van 21 december 2020 is de last daadwerkelijk opgelegd. Gelet op de tekst van artikel 5:6 van de Awb, moet worden beoordeeld of op 21 december 2020 een andere herstelsanctie van kracht was. De datum van het voornemen is in dit verband niet relevant.
2.3. In het constateringsrapport van de controle van 17 november 2020 staat dat de toezichthouder op last van de burgemeester de cafetaria heeft gesloten. Vaststaat dat de toezichthouder op 17 november 2020 de sleutels heeft meegenomen en ter bewaring op het gemeentehuis heeft afgegeven. Ervan uitgaande dat deze handelswijze als spoedeisende bestuursdwang is aan te merken, is aannemelijk dat deze op 21 december 2020 al was beëindigd. De Afdeling overweegt daarover het volgende.
In een bij de rechtbank overgelegde interne e-mailwisseling staat dat met [appellant] zal worden gebeld dat de sleutels van de cafetaria vanaf 23 november 2020 opgehaald kunnen worden in het gemeentehuis. Op het formulier ‘Bewijs van Teruggave Bescheiden’ waarop de datum 24 november 2020 is vermeld staat dat de sleutels zijn opgehaald door de boekhouder [naam boekhouder], die voor ontvangst heeft getekend. Op de zitting bij de Afdeling heeft de gemachtigde van [appellant] verklaard de boekhouder niet te kennen. Niet in geschil is dat de sleutels in bezit van [appellant] zijn gekomen. De enkele stelling van [appellant] dat hij de sleutels pas in januari in ontvangst heeft genomen, laat onverlet dat aan [appellant] te kennen is gegeven dat hij de sleutels vanaf 23 november 2020 kon ophalen en dat deze vervolgens kennelijk daags daarna ook opgehaald zijn. Om deze redenen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat op het moment van de last onder dwangsom van 21 december 2020 geen andere herstelsanctie van kracht was. Het opleggen van de last onder dwangsom was daarom niet in strijd met artikel 5:6 van de Awb. Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3013
Leave a Reply