ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1648 – Ongelijke behandeling bij beboeting aannemelijk gemaakt, maar BO geeft ter zitting in hoger beroep alsnog een goede reden daarvoor = boetebesluit (en uitspraak) blijven overeind.

Print deze pagina

Verbod van willekeur

4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld door bij het besluit van 18 februari 2020 het bezwaar ongegrond te verklaren maar de boete uit coulance toch te matigen tot € 3.000,00 vanwege tijdsverloop.

[appellante] voert hiertoe allereerst aan dat het college geen kenbaar en voldoende omschreven beleid voert over de handhaving bij een overtreding zoals hier aan de orde. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Gouda 2019 (hierna: de Beleidsregels) voldoende inzage geven in het beleid dat het college voert over de hoogte van boetes. [appellante] wijst in dit verband op artikel 9 van de Beleidsregels waarin de omstandigheden zijn neergelegd die tot matiging van een boete kunnen leiden. De duur van de bezwaarprocedure, die door het college als reden voor matiging van de boete is gesteld, wordt daarin niet genoemd.

[appellante] voert voorts aan dat het college in vergelijkbare gevallen anders heeft gehandeld. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie van kindercentrum De Kleine Wereld een gelijk geval betreft. In het geval van De Kleine Wereld ging het ook om een situatie waarin derden die niet werkzaam waren bij het kindercentrum en die niet beschikten over een VOG wel toegang hadden tot de (buiten)ruimte waarin de kinderen zich begaven, en in dat geval is geen boete opgelegd. De rechtbank heeft volgens [appellante] ook voor de situatie van kindercentrum De Kleurkrijtjes ten onrechte overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het een gelijk geval betreft. In het geval van De Kleurkrijtjes heeft het college een boete van € 12.000,00 gematigd naar € 2.000,00, omdat de houder van het kindercentrum had gesteld dat de medewerkers waarvan de VOG niet was gekoppeld niet waren ingeroosterd. Niet valt in te zien waarom het college in dat geval de boete tot 1/6e van het oorspronkelijke bedrag heeft gematigd, terwijl in haar geval de boete slechts tot 75% daarvan is gematigd. De rechtbank heeft volgens [appellante] voorts ten onrechte overwogen dat zij de stelling van het college, dat de matiging van de aan De Kleurkrijtjes opgelegde boete heeft plaatsgevonden op basis van de door dit kindercentrum aangevoerde feiten en omstandigheden, niet gemotiveerd heeft betwist. Het kon van haar niet worden verlangd van deze feiten en omstandigheden kennis te hebben, omdat het juist op de weg van het college lag om hierin inzage te geven, aldus [appellante].

4.1.    Het college is op grond van artikel 1.72, eerste lid, van de Wko bevoegd tot het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 1.48d, tweede en derde lid, en artikel 1.50, derde lid, van de Wko. Het college moet bij het toepassen van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet het college rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Dit is geregeld in artikel 5:46, tweede lid, van de Awb.

Het college kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen over het wel of niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan.

Ook als de rechter het beleid niet onredelijk heeft bevonden, moet het college bij de toepassing daarvan in een individueel geval beoordelen of die toepassing in overeenstemming is met de hiervoor bedoelde wettelijke eisen aan de uitoefening van de boetebevoegdheid. Steeds moet de boete, zo nodig in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zo worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst het besluit van het bestuursorgaan zonder terughoudendheid.

4.2.    In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het beleid dat het college over de hoogte van een boete voert onvoldoende kenbaar is. In artikel 9 van de Beleidsregels zijn omstandigheden opgenomen op grond waarvan het college een boete kan matigen. Het college moet in aanvulling op zijn beleid de boete evenwel steeds zo vaststellen dat deze in een individueel geval evenredig is. Het college heeft de omstandigheden die tot matiging van de boete kunnen leiden dus niet uitputtend in artikel 9 van de Beleidsregels kunnen regelen.

4.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH5552), vergt het gelijkheidsbeginsel een consistent en doordacht bestuursbeleid. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in rechtens vergelijkbare gevallen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie van kindercentrum De Kleine Wereld een rechtens vergelijkbaar geval betreft. De situatie van De Kleine Wereld had betrekking op personen die toegang hadden tot de buitenruimte van het kindercentrum en niet, zoals in dit geval, op een persoon die zijn hoofdverblijf heeft op het adres van het kindercentrum. Dit betekent dat de aard van de overtreding verschillend is. [appellante] heeft voorts weliswaar terecht aangevoerd dat het op de weg van het college lag om aannemelijk te maken dat in het geval van de De Kleurkrijtjes geen sprake is van een rechtens vergelijkbaar geval, omdat [appellante] zowel in beroep als in hoger beroep de situatie van De Kleurkrijtjes heeft genoemd en argumenten heeft aangedragen waarom dit volgens haar wel een rechtens vergelijkbaar geval betreft. Het college heeft met de ter zitting bij de Afdeling gegeven motivering, dat het in het geval van De Kleurkrijtjes ging om medewerkers die wel beschikten over een VOG maar die in het PRK niet waren gekoppeld aan het kindercentrum en deze medewerkers bovendien niet waren ingeroosterd, voldoende onderbouwd dat geen sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen. Dit betoog kan daarom, hoewel terecht voorgedragen, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:1648

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *