5. Ook het betoog van [appellante] dat het college er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat het op 1 november 2017 een gedoogbeslissing heeft genomen, faalt. [appellante] heeft tegen die beslissing bezwaar gemaakt omdat gedogen volgens haar niet aan de orde was. Het college heeft de beslissing daarop op 30 januari 2018 ingetrokken en het handhavingstraject vervolgd. Een gedoogbeslissing neemt het illegale karakter van de activiteiten niet weg. Met de gedoogbeslissing heeft het college ook niet bij [appellante] de verwachting gewekt dat het niet meer handhavend zou optreden. Het vertrouwensbeginsel strekt niet zo ver dat van een gedoogbeslissing niet kan worden teruggekomen (zie de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1356). Wel moet het college deze betrekken bij het handhavingsbesluit. Dat heeft het college ook gedaan. Het heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het gehouden is handhavend op te treden tegen de geconstateerde overtredingen. Die overtredingen zijn in de loop van de jaren steeds verder vergroot. Dat het college de gedoogbeslissing heeft genomen om [appellante] tegemoet te komen tot de pensionering van haar [vennoot], betekent niet dat met de last onder dwangsom geen rekening is gehouden met de belangen van [appellante] om de bedrijfsvoering ter plaatse te kunnen voortzetten. Daarbij acht de Afdeling van belang dat [appellante] niet nader heeft uiteengezet dat haar bedrijfsvoering onaanvaardbaar wordt belemmerd als deze alleen mogelijk blijft op de als “Gemengd” bestemde gronden.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@128504/202000977-1-r4/
Leave a Reply