8.4. Zoals volgt uit wat hiervoor onder 6 is overwogen, is de toetsing door de rechter van een last onder dwangsom in een procedure over de invorderingsbesluiten beperkt. Van een uitzonderlijk geval als bedoeld in overweging 6 is in dit geval pas sprake als op voorhand en zonder nader onderzoek vaststaat dat zich geen overtreding heeft voorgedaan of [appellant sub 1] geen overtreder is. Dat betekent dus ook dat de rechter in deze invorderingsprocedure niet volledig kan toetsen of de kavelsloot ten tijde van de lastoplegging een oppervlaktewaterlichaam was en of sprake was van lozen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet, zoals [appellant sub 1] lijkt te veronderstellen. Daarvoor had [appellant sub 1] moeten opkomen tegen de last onder dwangsom waarin deze kwalificatie van de kavelsloot en de afvalstoffen is opgenomen. Voor zover [appellant sub 1] de last onder dwangsom in deze procedure aanvecht, staat uitsluitend ter beoordeling van de rechter of op voorhand vaststaat dat ten tijde van de lastoplegging geen sprake is van lozing en dat de kavelsloot geen oppervlaktewater is, zoals [appellant sub 1] heeft gesteld.
De rechtbank heeft in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat in dit geval evident geen overtreding heeft plaatsgevonden dan wel dat [appellant sub 1] evident geen overtreder is. De door [appellant sub 1] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden bieden geen aanleiding om tot een ander oordeel over de opgelegde last te komen dan de Afdeling in de uitspraak van 10 februari 2021.
De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de kavelsloot geen zaksloot is, bedoeld om opgevangen regenwater te laten wegzakken in de bodem. Het dagelijks bestuur heeft op de zitting uiteengezet dat de kavelsloot door middel van de aanwezige duiker altijd in verbinding heeft gestaan met de Kleine Beerze en dat de sloot een waterafvoerende functie heeft. Over de in 2017 in de kavelsloot aangelegde zanddam heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat de zanddam uitsluitend was bedoeld als tijdelijke voorziening om te voorkomen dat het toen geconstateerde verontreinigde water in de Kleine Beerze zou stromen. Gelet op de verbinding tussen de kavelsloot en de Kleine Beerze acht de Afdeling het verder aannemelijk dat er een normaal ecosysteem in de kavelsloot aanwezig is. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de kavelsloot evident geen oppervlaktewaterlichaam is.
In het aangevoerde ziet de Afdeling ook geen aanleiding om het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 10 februari 2021 dat het laten afstromen van verontreinigd regenwater op het perceel van [appellant sub 1] in een oppervlaktewaterlichaam onder het begrip lozen valt, dat in artikel 6.1 van de Waterwet is omschreven als brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam, niet te volgen.
Het betoog faalt ook in zoverre.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:4786
Leave a Reply