ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1266 – huurder is functioneel dader Huisvestingswet overtreding (wietkwekerij). Geen bewijs van onderverhuur, gestelde contante betaling.

Print deze pagina

5.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij ten onrechte als overtreder is aangemerkt. [appellant] wist niet dat de woning voor iets anders dan bewoning werd gebruikt en hij wist dus ook niet dat er hennep in de woning werd gekweekt. [appellant] licht toe dat hij met zijn partner en zijn twee kinderen aanvankelijk zelf in de woning heeft gewoond. Toen de relatie met zijn partner werd verbroken, is hij alleen in de woning achtergebleven. Omdat [appellant] ervan uitging dat de relatiebreuk tijdelijk was en hij voor het herstel in verband met zijn verslaving aan verdovende middelen bij zijn ouders ging wonen, heeft hij besloten de woning onder te verhuren. Hij zag geen andere mogelijkheid, omdat het vrijwel onmogelijk is om op een later moment weer een andere woning te vinden. [appellant] heeft er pas achteraf kennis van gekregen dat de woning gebruikt werd door criminelen die hierin zonder zijn weten een hennepkwekerij hebben geëxploiteerd. [appellant] wijst erop dat er volgens het openbaar ministerie onvoldoende bewijs tegen hem is voor verdere vervolging in verband met de in de woning geconstateerde hennepkwekerij en de daarmee samenhangende diefstal van stroom en dat daarom de strafzaak tegen hem geseponeerd is.

5.1.    Gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Voor beantwoording van de vraag of een ander als functionele pleger van de overtreding kan worden aangemerkt, is de Afdeling in haar uitspraken van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071) aangesloten bij de strafrechtelijke criteria voor functioneel daderschap, zoals die zijn geformuleerd door de strafkamer van de Hoge Raad. Zoals de Afdeling uiteen heeft gezet in de uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071, houdt de rechtspraak van de strafkamer van de Hoge Raad voor zover het gaat om natuurlijke personen in dat een (verboden) gedraging in redelijkheid aan de verdachte als (functioneel) dader kan worden toegerekend indien deze erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en indien zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Vergelijk ook de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:3 (IJzerdraad-arrest), en van 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487.

Het bestuursorgaan moet bewijzen dat aan de criteria voor functioneel daderschap is voldaan. Vergelijk de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Wattel van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:579, ov. 1.11.

5.2.    De Afdeling oordeelt dat het college heeft aangetoond dat [appellant] kon beschikken over de overtreding en dat hij deze ook heeft aanvaard. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.

5.3.    Overtreding van het onttrekkingsverbod als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Hw, houdt direct verband met de wijze waarop de woning wordt gebruikt. [appellant] had als huurder de woning in gebruik gekregen om te bewonen en volgens hem heeft hij de woning zelf aan een ander in gebruik gegeven door deze onder te verhuren. In zoverre kon hij er dus over beschikken of de woning al dan niet aan de bestemming tot bewoning zou worden onttrokken.

5.4.    Hoewel niet is komen vast te staan dat [appellant] zelf de woning feitelijk aan de bestemming tot bewoning heeft onttrokken, of daarvan op de hoogte was, heeft het college wel aangetoond dat [appellant] deze gedraging heeft aanvaard. [appellant] was huurder van de woning toen de hennepkwekerij werd geconstateerd. Hij heeft geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd over de gestelde onderverhuur, zoals aan wie hij heeft verhuurd en onder welke voorwaarden. Verder heeft hij aangevoerd dat hij contant een bedrag aan huurpenningen ontving, wat ook niet te controleren is. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] op enige wijze heeft geprobeerd het rechtmatige gebruik van de woning te waarborgen. Zodoende heeft [appellant] niet de zorg betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de onttrekking van de woning aan de bestemming tot bewoning, als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Hw.

Gelet op de overtreding als hier aan de orde, is verder niet vereist dat ook bewezen is dat [appellant] heeft aanvaard dat hennep werd gekweekt in de woning dan wel dat hiervoor stroom werd gestolen. Dat volgens het openbaar ministerie onvoldoende bewijs is voor strafvervolging wegens die gedragingen, betekent dan ook niet dat [appellant] niet kan worden aangemerkt als overtreder van het onttrekkingsverbod, als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Hw.

5.5.    Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:1266

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *