ABRvS 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:668 – beleidsregel 13b Opiumwet waarin niet eerst een waarschuwing wordt gegeven bij de handel van softdrugs in een woning, is onredelijk.

Print deze pagina

Redelijkheid Beleidsregel

4.       In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat de burgemeester bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient over te gaan, maar moet volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag hij in ernstige gevallen afwijken. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130, onder 4.2. In de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, heeft de Afdeling de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning als voorbeeld van een ernstig geval genoemd.

De burgemeester heeft ter uitvoering van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de Beleidsregel vastgesteld. Indien de burgemeester constateert dat in een woning dan wel op bij de woning behorende erven voor de eerste keer handel in softdrugs plaatsvindt, gaat hij volgens de Beleidsregel direct over tot sluiting van de woning voor drie maanden. Anders dan het geval was in de hiervoor en door de rechtbank genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015, biedt de Beleidsregel de burgemeester geen mogelijkheid om bij een eerste overtreding als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te volstaan met een bestuurlijke waarschuwing of andere minder vergaande maatregel dan sluiting. De Beleidsregel geeft daarmee onvoldoende inhoud aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig dient te worden bezien of in plaats van sluiting van een woning kan worden volstaan met een waarschuwing of een andere maatregel die minder verstrekkend is dan sluiting van de woning.

Dat volgens de Beleidsregel de ervaringen in onder andere de gemeente Heusden geleerd hebben dat van een bestuurlijke waarschuwing onvoldoende preventieve werking uitgaat en dat dit middel zijn doel voorbijschiet, leidt niet tot een ander oordeel. Het Beleid artikel 13b Opiumwet 2017 van de gemeente Heusden laat in tegenstelling tot de Beleidsregel namelijk de mogelijkheid open om te volstaan met een bestuurlijke waarschuwing. De stelling van de burgemeester dat een bestuurlijke waarschuwing afhankelijk van de omstandigheden van het geval niet uitgesloten is, zoals hij ter zitting bij de rechtbank te kennen heeft gegeven, is eveneens onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, aangezien deze stelling geen steun vindt in de Beleidsregel. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, volgt uit de Beleidsregel verder niet onder welke omstandigheden er sprake is van een ernstig geval op grond waarvan de burgemeester kiest voor directe sluiting van de woning in plaats van voor het nemen van een lichtere maatregel zoals een bestuurlijke waarschuwing. De Beleidsregel bevat weliswaar een opsomming met verzwarende omstandigheden, maar deze opsomming is alleen van belang voor het antwoord op de vraag of de burgemeester de belanghebbende eerst een voornemen tot sluiting stuurt of overgaat tot sluiting van de woning zonder de belanghebbende de gelegenheid te geven om van tevoren een zienswijze naar voren te brengen. Dat de burgemeester de opsomming met verzwarende omstandigheden ook betrekt in zijn afweging tussen een bestuurlijke waarschuwing of directe sluiting van een woning, zoals hij in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht, volgt niet uit de Beleidsregel, omdat daarin geen mogelijkheid is opgenomen om te volstaan met een waarschuwing. Hoewel de burgemeester tot slot op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht wegens bijzondere omstandigheden kan afwijken van de Beleidsregel, neemt dat niet weg dat dit artikel bepaalt dat de burgemeester in principe handelt overeenkomstig zijn beleidsregels en dat de Beleidsregel dus niet onredelijk mag zijn.

Gezien het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid het in de Beleidsregel neergelegde beleid ten aanzien van een eerste constatering van handel in softdrugs vanuit een woning kon voeren. [appellante] betoogt dan ook terecht dat de Beleidsregel op dit punt niet redelijk is en in zoverre slaagt het betoog.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@124869/202002979-1-a3

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *