2. Op 28 oktober 2016, omstreeks 00:37 uur, heeft in en nabij de avondwinkel een geweldsincident plaatsgevonden, waarbij slag- en vuurwapens zijn gebruikt. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester bij besluit van 28 oktober 2016 op grond van artikel 2.35, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 en in lijn met de Horecanota Rotterdam 2012-2016 en het daarin opgenomen handhavingsarrangement de spoedsluiting bevolen van de avondwinkel voor de duur van maximaal twee weken (hierna: de spoedsluiting). Bij besluit van 10 november 2016 heeft de burgemeester de sluiting van de avondwinkel bevolen voor de duur van drie maanden, daarbij inbegrepen de twee weken van de spoedsluiting.
3. Bij besluit van 3 februari 2017 heeft de burgemeester de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3699) heeft de Afdeling het door [appellant] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 februari 2017 vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 2016 ongegrond is verklaard, en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre in stand blijven. Dit betekent dat de burgemeester de spoedsluiting van de avondwinkel heeft mogen bevelen. Hetzelfde geldt voor de sluiting van de avondwinkel voor een totale duur van drie maanden.
[….]
hoger beroep
10. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat niet is voldaan aan het vereiste van de speciale last. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de referentiegroep niet juist heeft bepaald. Volgens [appellant] bestaat de referentiegroep uit alle winkeliers die zijn getroffen door een bestuursrechtelijke sluiting binnen de gemeente Rotterdam. Verder is hij, anders dan een groot deel van deze winkeliers, onevenredig getroffen. In zijn geval is immers erkend dat geen sprake is van verwijtbaarheid. Uit een uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3762) valt af te leiden dat dit van belang is voor het al dan niet bestaan van een grond voor het toekennen van nadeelcompensatie. Daarom is het niet terecht dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen de winkeliers die verwijtbaar hebben gehandeld en de winkeliers die niet anders hebben kunnen handelen. Dit gebrek aan onderscheid heeft tot gevolg dat de kosten van een sluiting onevenredig zwaar drukken op de groep winkeliers waartoe [appellant] behoort. De rechtbank heeft miskend dat in dit geval wel degelijk is voldaan aan het vereiste van de speciale last, aldus [appellant].
10.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de AVN kent het bestuursorgaan op aanvraag van degene die schade heeft geleden ten gevolge van de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, een vergoeding toe, voor zover de benadeelde daardoor in het bijzonder en in abnormale mate wordt getroffen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de AVN komt schade die behoort tot het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico niet voor vergoeding in aanmerking.
10.2. Op 24 februari 2010 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in een geschil over een verzoek om nadeelcompensatie naar aanleiding van de rechtmatige besluiten tot intrekking van een exploitatievergunning voor een discotheek en de sluiting van deze discotheek voor de duur van een jaar wegens wanordelijkheden in deze discotheek. Op de zitting van 21 augustus 2023 is met partijen besproken in hoeverre deze uitspraak (ECLI:NL:RVS:2010:BL5333) betrekking heeft op een geval dat vergelijkbaar is met dat van [appellant].
[appellant] heeft te kennen gegeven dat het risico op wanordelijkheden niet inherent is aan de exploitatie van een avondwinkel en dat het te ver gaat om de gevolgen van wanordelijkheden zonder meer voor zijn risico te laten. Verder heeft hij gesteld dat het risico op incidenten in of nabij een avondwinkel niet per definitie groter is dan bij, bijvoorbeeld, een bakkerij.
Volgens de burgemeester past de uitspraak van 24 februari 2010 in zijn standpunt. Die uitspraak gaat over een exploitant die, net als [appellant], als enige wordt getroffen door een handhavingsmaatregel. Verder is het risico op ongeregeldheden bij een avondwinkel anders dan bij een bakkerij.
10.3. Dat [appellant] als gevolg van de besluiten van 28 oktober 2016 en 10 november 2016 de avondwinkel gedurende een periode van drie maanden niet heeft kunnen exploiteren en daardoor schade heeft geleden, is geen buiten het normale ondernemersrisico vallend nadeel dat de burgemeester zou moeten compenseren. De avondwinkel wordt geëxploiteerd in een gebied waar, volgens het besluit van 10 november 2016, de openbare orde en het woon- en leefklimaat onder druk staan. Het is een zeer kwetsbaar gebied met een lage score op de veiligheidsindex. Hieraan is inherent dat nachtelijke wanordelijkheden in of bij de winkel kunnen ontstaan en dat de burgemeester naar aanleiding daarvan bestuurlijke maatregelen kan nemen. Dit risico wordt onderstreept door de in dat besluit vermelde geschiedenis van de bedrijfsvoering van de avondwinkel, waarin sprake is van een opmerkelijk aantal (verbale) confrontaties tussen (de medewerkers van) [appellant] en de klanten van de avondwinkel, waarbij de politie moest optreden. Het risico dat de avondwinkel bij wanordelijkheden tijdelijk wordt gesloten, is dan ook verbonden aan haar bedrijfsvoering. Dat is niet anders voor andere ondernemers die om redenen van openbare orde en veiligheid met een sluiting kunnen worden geconfronteerd. In zoverre is er in dit geval ook geen verschil met het geval dat tot de uitspraak van 24 februari 2010 heeft geleid. [appellant] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die aanleiding geven om daarvan af te wijken. Dat hem persoonlijk geen verwijt valt te maken van het geweldsincident is niet een dergelijke omstandigheid. Aan de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3762) komt dan ook niet de betekenis toe die [appellant] daaraan hecht.
Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:3707
Leave a Reply