9. [appellant] betoogt dat de rechtbank handhaving tegen situatie 7 ten onrechte onevenredig heeft geacht en dat het college niet heeft mogen afzien van handhaving. Daartoe voert hij aan dat de beplanting niet verkeersfunctioneel is. Daarnaast stelt [appellant] dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat het handhavingsverzoek betrekking heeft op de haag die is geplaatst in de berm ter hoogte van Schenkeldijk 23.
9.1. Het handhavingsverzoek van [appellant] zag op beplanting in de berm ter hoogte van Schenkeldijk 23. Op de zitting van de Afdeling heeft [appellant] toegelicht dat zijn verzoek zag op beplanting naast de haag in de grindstrook. Het gaat dan om de struiken en buxusplanten. Zijn verzoek zag volgens hem niet op de haag zelf.
Het college is in het besluit op bezwaar van 20 april 2022 ingegaan op de haag en de buxusplanten. De rechtbank heeft een oordeel gegeven over de haag en over de buxusplanten, en niet over de andere beplanting. Op de zitting van de Afdeling is door partijen toegelicht dat de beplanting naast de heg – niet zijnde de buxusplanten – inmiddels is verwijderd en dat daarover mogelijk nog een andere procedure loopt. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college had moeten begrijpen dat dit handhavingsverzoek ook over de andere beplanting ging. Die beplanting komt ook niet voor in het advies van de STAB. Naar het oordeel van de Afdeling is het handhavingsverzoek met betrekking tot Schenkeldijk 23 beperkt tot de buxusplanten. Aangezien [appellant] op de zitting heeft toegelicht dat zijn verzoek niet over de haag ging, zal de Afdeling geen oordeel geven over de overwegingen van de rechtbank over de haag.
9.2. De Afdeling gaat hierna in op de buxusplanten. De buxusplanten staan in de berm op een afstand van ongeveer 0,8 meter van de wegverharding van de Schenkeldijk. De buxusplanten zijn evenwijdig aan de wegverharding geplaatst en liggen in de lijn van de voordeur. Aan de zijde van de voordeur zijn de planten in de vorm van een driehoek aanwezig. Naast de buxusplanten is aan beide kanten een verharding aanwezig om de voordeur te kunnen bereiken. Er is een hoogteverschil tussen de voordeur en de Schenkeldijk. De berm en de wegverharding liggen hoger dan de voordeur.
9.3. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat er geen concreet zicht op legalisatie is.
De rechtbank heeft overwogen dat het college zich ten aanzien van de buxusplanten in het besluit van 20 april 2022 op het standpunt heeft kunnen stellen dat handhavend optreden onevenredig is, afgezet tegen de met de handhaving te dienen doelen. Daartoe heeft het college volgens de rechtbank van belang kunnen achten dat er sprake is van een hoogteverschil tussen de openbare weg en de woning en dat er vanaf de paden slecht zicht is op de weg. De buxus voorkomt volgens de rechtbank dat weggebruikers elkaar dicht op de toegangen van het woonhuis proberen te passeren. Daarmee zorgt de beplanting voor een veiliger gebruik van de toegangspaden naar de woning en is deze daardoor verkeersfunctioneel, aldus de rechtbank. Daarbij betrekt de rechtbank dat de planten voor weggebruikers geen belemmering opleveren omdat de planten laag en “botsvriendelijk” zijn.
9.4. De rechtbank heeft de situatie met de buxusplanten, net als het college, wat betreft de eis van verkeersfunctionaliteit beoordeeld aan de hand van de Beleidsnota Wegen, door het college vastgesteld in december 2009. De beleidsnota bevat de toetsingscriteria voor vergunningaanvragen op grond van de Keur. De beleidsnota is geen vrijstelling als bedoeld in artikel 4.8 van de Keur. Voor beplanting en groen is daarin opgenomen dat voor verkeersfunctioneel groen een vergunning kan worden verleend, mits in het geval van een erftoegangsweg een obstakelvrije zone van 1,5 meter in acht wordt genomen.
De Afdeling begrijpt de redenering van de rechtbank en het college zo dat de buxusplanten verkeersfunctioneel worden geacht, maar dat vergunningverlening – indien daartoe een aanvraag zou worden gedaan – in strijd zou zijn met de beleidsnota omdat de planten te dicht op de rijbaan aanwezig zijn. Overigens is in de beleidsnota opgenomen dat het college met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van de beleidsnota mag en moet afwijken, indien er sprake is van een uitzondering en de bijzondere omstandigheden van het geval met zich brengen dat het handelen in overeenstemming met de beleidsregel onevenredig zou zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Anders dan de rechtbank en het college, is de Afdeling van oordeel dat er geen situatie aan de orde is die maakt dat het college hier geheel van handhavend optreden mocht afzien. De rechtbank noch het college hebben aannemelijk gemaakt dat de aanwezigheid van de buxusplanten op deze locatie noodzakelijk was vanwege het veilig gebruik van de weg of om de veiligheid van de bewoners van Schenkeldijk 23 te waarborgen. De Afdeling ziet niet in waarom de buxusplanten op deze locatie in de berm aanwezig zouden moeten blijven en waarom de planten of een deel daarvan niet dichter bij de voordeur zouden kunnen worden geplaatst. Daarvoor lijkt voldoende ruimte aanwezig.
9.5. De Afdeling kan dus niet de motivering van zowel de rechtbank als het college volgen dat handhavend optreden tegen de buxusplanten onevenredig is en dat hier geheel van handhaving mocht worden afgezien, waarmee een met de Keur strijdige situatie blijft voortduren zonder dat daaraan enige beperkingen zijn gesteld. Aangezien de rechtbank het besluit op bezwaar van 20 april 2022 al heeft vernietigd en de Afdeling het niet nogmaals kan vernietigen, volstaat de Afdeling met het gegrond verklaren van het hoger beroep. Dit betekent dat het college een nieuw besluit dient te nemen over situatie 7 met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling.
Het betoog slaagt.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3573
Leave a Reply