“5.2. Over het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet duidelijk is wie beide rijen hekwerken heeft geplaatst, overweegt de Afdeling ten eerste dat de rechtbank met deze overweging niet buiten de omvang van het geding is getreden. Dat [appellant] in bezwaar niet heeft aangevoerd dat niet hij, maar de gemeente de hekwerken heeft geplaatst, is niet van belang. [appellant] heeft dit betoog in beroep wel aangevoerd. De rechtbank is op dat betoog, gelet op artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), terecht ingegaan.
De Afdeling overweegt verder dat het voor het besluit tot oplegging van de bestuursdwang niet van belang is of degene aan wie de last onder bestuursdwang wordt opgelegd overtreder is. Anders dan bij een dwangsomaanschrijving, gaat het bij een bestuursdwangaanschrijving om een geboden gelegenheid om – ter voorkoming van het optreden door het bestuursorgaan zelf – maatregelen te treffen om de illegale situatie te beëindigen. Vergelijk (onder 3 en 3.1 van) de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3062. Gelet hierop is in artikel 5:24, derde lid, van de Awb bepaald dat de last onder bestuursdwang moet worden bekendgemaakt aan de overtreder en aan de rechthebbende op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft. Voor de vraag of het bestuursorgaan bevoegd is om gebruik te maken van de bestuursdwangbevoegdheid is het in beginsel niet van belang of de geadresseerde ook de overtreder is. De vraag wie de overtreder is, is wel van belang bij de beantwoording van de vraag op wie de kosten van de toepassing van bestuursdwang kunnen worden verhaald. Die kosten kunnen op grond van artikel 5:25, eerde lid, van de Awb immers alleen worden verhaald op de overtreder.
[…]
7. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt en de kosten van toepassing van bestuursdwang in verband met het verwijderen van de hekwerken rondom de dierenweide daarom niet op hem kunnen worden verhaald. Hij voert aan dat hij deze hekwerken niet zelf heeft neergezet, maar dat deze in eigendom zijn van en geplaatst zijn door de gemeente Deventer. Ook wijst hij erop dat hij geen eigenaar is van de dierenweide. Verder voert [appellant] aan dat de gemeente Deventer toestemming had gegeven voor het gebruik van de dierenweide en dat het gebruik daarnaast ook in het destijds in overeenstemming was met het planologische regime.
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2728 onder 5.1) is de overtreder, gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de Awb, degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift schendt. Dit is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4143, ligt het op de weg van het college om aannemelijk te maken dat [appellant] overtreder was en de daartoe vereiste feiten te stellen. Het is vervolgens aan [appellant] om die feiten, indien daartoe aanleiding bestond, te weerleggen of nader te verklaren, bij gebreke waarvan de rechter in beginsel van de juistheid van de feiten, zoals het college die heeft vastgesteld, dient uit te gaan.
7.2. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de aanmerking van [appellant] als overtreder door het college uitsluitend is gebaseerd op de uitlatingen die [appellant] heeft gedaan over de dierenweide, dat deze al gedurende zeker 40 jaar in gebruik is van de familie en dat enkel de familie, waaronder ook [appellant], woonde op het naastgelegen woonwagenkamp. De Afdeling is van oordeel dat dit onvoldoende basis is om specifiek [appellant] als overtreder van het zonder vereiste omgevingsvergunning bouwen en in stand laten van de hekwerken aan te merken. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval [appellant] overtreder is. Voor zover het college in hoger beroep heeft verwezen naar de verklaring van de wijkbeheerder van 22 maart 2021, overweegt de Afdeling dat uit deze verklaring ook niet volgt dat [appellant] opdracht heeft gegeven voor het plaatsen van de hekwerken op de dierenweide, omdat in de verklaring staat dat de opdracht afkomstig was van een van de bewoners van de woonwagens, maar niet is genoemd dat dat [appellant] zou zijn geweest.
Gelet op het vorenstaande heeft het college [appellant] ten onrechte aangemerkt als overtreder en bepaald dat de kosten van toepassing van bestuursdwang op hem worden verhaald.
Het betoog slaagt.”
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2022:2602
Leave a Reply