5.1. In de brief van 23 juli 2015 heeft het college toegezegd dat in principe en onder voorwaarden medewerking wordt verleend aan een aanvraag om omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van het pand voor kamerverhuur. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het vaste jurisprudentie van de Afdeling is (zie bijvoorbeeld de hierboven vermelde uitspraak van 15 augustus 2018) dat voor concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik er ten minste al een begin moet zijn gemaakt met de voor verlening van een omgevingsvergunning vereiste procedure, hetgeen niet mogelijk is zonder een aanvraag. Vast staat dat ten tijde van de besluitvorming nog geen aanvraag was ingediend voor verlening van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van het pand voor kamerverhuur. Het is niet voldoende dat bij het college in principe en onder voorwaarden bereidheid heeft bestaan om mee te werken aan de verlening van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:594). De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
Het betoog faalt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@121617/201905334-1-r2/