3.3. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat op 7 december 2018 sprake was van een zodanige spoedeisende situatie die het toepassen van zeer spoedeisende bestuursdwang, als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb, rechtvaardigde. De volgende omstandigheden zijn van belang. Op 4 december 2018 is geconstateerd dat de brandmeld- en ontruimingsinstallatie was uitgeschakeld. Het college is toen niet tot handhavend optreden overgegaan, omdat hij ervan uitging dat de installatie op korte termijn zou worden gereactiveerd. In zijn mail van 4 december 2018 naar aanleiding van de constatering, heeft de toezichthouder vermeld dat mogelijk zou worden gehandhaafd als de installatie bij de controle op de volgende dag nog niet was gereactiveerd. Toen reactivering op korte termijn niet mogelijk bleek, hebben de toezichthouder en de leidinggevende van [appellante] op de daarop volgende dagen elke dag telefonisch dan wel in persoon, in ieder geval mondeling, contact gehad over de te treffen maatregelen om een brandonveilige situatie te voorkomen. Ter zitting is door het college bevestigd dat de inzet van BHV-ers om de brandveiligheid te garanderen totdat de brandmeld- en ontruimingsinstallatie gereactiveerd zou zijn, in de gesprekken tussen de toezichthouder en de leidinggevende van [appellante] aan de orde is gesteld. Ter zitting heeft het college ook erkend dat die communicatie met [appellante] over de te treffen maatregelen niet dan wel onvoldoende op schrift is gesteld.
Uit het bovenstaande volgt dat het college [appellante] vanaf 4 december 2018 een aantal dagen heeft gegund om ervoor te zorgen dat de veiligheid in het pand gewaarborgd zou zijn. Het college heeft gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks dat het een aantal dagen heeft laten verstrijken, de situatie op 7 december 2018 niet meer toeliet dat [appellante] een korte begunstigingstermijn zou worden gegund om de veiligheid in het pand te waarborgen. Onder de gegeven omstandigheden had het college op 7 december 2018 een last onder bestuursdwang op moeten leggen met een korte begunstigingstermijn om aan de last te voldoen, temeer omdat een korte begunstigingstermijn van een beperkt aantal uur in dit geval voldoende was geweest om maatregelen te treffen. Bovendien waren dan de verschillende maatregelen die [appellante] kon treffen om aan haar zorgplicht te voldoen, op schrift gesteld, zodat daarover geen onduidelijkheid kon bestaan. Dit betekent dat op 7 december 2018 ten onrechte is overgegaan tot de toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang op grond van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb.
Het betoog slaagt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@126762/202005480-1-r1
Leave a Reply