“Had het college moeten ingaan op de in artikel 2 van de Wom vermelde belangen?
13. Voor zover de rechtbank wel moet worden gevolgd in het oordeel dat ten tijde van het besluit van 26 november 2019 sprake was van een betoging in de zin van artikel 9 van de Gw, betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het had moeten motiveren waarom de in artikel 2 van de Wom vermelde belangen een beperking van de betoging vorderen. Het voert aan dat het feit dat het door artikel 9 van de Gw gewaarborgde recht tot betoging in het geding zou kunnen zijn, nog niet betekent dat het in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo neergelegde gebruiksverbod ter zijde moet worden gesteld. Het college verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1724.
13.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Gw wordt het recht tot vergadering en betoging erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Ingevolge het tweede lid kan de wet regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Ingevolge artikel 2 van de Wom kunnen de bij of krachtens de bepalingen uit paragraaf II aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
13.2. In de door het college aangehaalde uitspraak van 22 juni 2016 heeft de Afdeling overwogen dat het in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo opgenomen gebruiksverbod niet is gericht op regeling van de inhoud van het door artikel 9 van de Gw beschermde recht op betoging. Dat dit verbod in dit geval wel als neveneffect heeft dat [bewoner A] en [bewoner B] de door hen gemelde betoging niet op de groenstrook mogen voortzetten, betekent, zoals het college terecht aanvoert, niet zonder meer dat sprake is van een beperking van het door artikel 9 van de Gw beschermde recht op betoging. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt met zich dat degenen die dit recht uitoefenen daarbij onderworpen zijn aan algemene bepalingen zoals artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, op voorwaarde dat dit niet tot gevolg heeft dat van het grondrecht geen gebruik van betekenis overblijft (zie de hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2016).
13.3. Wat de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 22 juni 2016 kan in dit geval echter hoe dan ook niet afdoen aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat het college ten onrechte in het geheel niet is ingegaan op de in artikel 2 van de Wom vermelde belangen. Zoals hiervoor al is vermeld, heeft het college zijn standpunt dat er geen reden was om af te zien van handhaving, uitsluitend gebaseerd op het besluit van de burgemeester van 30 oktober 2019. Daarin heeft de burgemeester een beperking gesteld aan de betoging ter bescherming van de in artikel 2 van de Wom vermelde belangen. [bewoner A] en [bewoner B] hebben tijdens de hoorzitting van 11 november 2019 betoogd dat dit standpunt van het college ondeugdelijk is gemotiveerd. Zij hebben gemotiveerd aangevoerd dat de door de burgemeester vermelde belangen in hun geval geen reden vormen voor de beperking van hun betogingsrecht. Zij hebben daarbij aangekondigd dat zij dit ook zullen aanvoeren in een bezwaarschrift tegen het besluit van de burgemeester. Uit het dossier blijkt dat zij dit ook hebben gedaan. Het college had ofwel moeten wachten tot de burgemeester op dat bezwaarschrift had beslist, ofwel zelf moeten motiveren waarom het betoog van [bewoner A] en [bewoner B] niet leidt tot een ander besluit dan het besluit van 2 september 2019.
Het betoog slaagt niet.”
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@133672/202004302-1-a3/
Leave a Reply