Artikel 4:122 Awb

Print deze pagina
  • laatst geupdate 17-12-2017

1. Het dwangbevel vermeldt in ieder geval:

a.aan het hoofd het woord «dwangbevel»;

b.het bedrag van de invorderbare hoofdsom;

c.de beschikking of het wettelijk voorschrift waaruit de geldschuld voortvloeit;

d.de kosten van het dwangbevel, en

e.dat het op kosten van de schuldenaar ten uitvoer kan worden gelegd.

2. Het dwangbevel vermeldt, indien van toepassing:

a.het bedrag van de aanmaningsvergoeding, en

b.de ingangsdatum van de wettelijke rente.

1. Inleiding

Art. 4:122 Awb (artikel 4.4.4.2.9 oud) regelt een deel van de vormvoorschriften voor het dwangbevel die naast het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelden. De rest van de vormvoorschriften bevinden zich in het Rv of in artikel 4:123 Awb.

2. Vormvoorschriften

In deze en de volgende bepaling zijn de aan het dwangbevel te stellen vormvereisten opgenomen die niet reeds volgen uit de – niet in afdeling 4.4.4 uitgesloten – algemene wettelijke voorschriften in Awb en Rv voor beschikkingen, executoriale titels en exploten. Onderscheid moet worden gemaakt tussen de eisen die moeten worden gesteld aan de beschikking (het dwangbevel) en aan de bekendmaking (exploot) ervan. In aanvulling op de voorschriften in het Rv wordt in de Awb voorts geregeld dat het dwangbevel inhoudt:

  • het opschrift «dwangbevel»
  • de te betalen bedragen
  • de bevoegdheid van het bestuursorgaan tot tenuitvoerlegging op kosten van degene die tot betaling verplicht is (in de huidige praktijk wordt dit bovendien in het exploot vermeld). 

Dit betekent onder meer dat in het onderhavige artikel niet nogmaals wordt voorgeschreven dat het dwangbevel de voor executoriale titels essentiële woorden In naam des Konings aan het hoofd dient te voeren, aangezien dit voorschrift reeds geldt op grond van artikel 430, lid 2, Rv. Overigens is bij de wet van 22 juni 1891, Stb. 1891, 125, bepaald dat zolang een koningin de kroon draagt, in plaats van het woord Koning het woord Koningin moet worden gebezigd. Ook is niet afzonderlijk bepaald, dat naast het wettelijk voorschrift of de beschikking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zo nodig een nadere aanduiding  van de schuld in het dwangbevel moet worden vermeld. Dit volgt immers reeds uit afdeling 3.7 Awb (motivering). Evenmin is bepaald, dat een dwangbevel niet kan worden ten uitvoer gelegd voordat het is betekend. Deze regel volgt immers reeds uit artikel 430, derde lid, Rv. De pendant daarvan in de Awb, artikel 3:40, is daarmee overigens in overeenstemming. 

Ten slotte wordt erop gewezen dat voor het leggen van beslag op roerende of onroerende zaken vereist is dat bij deurwaardersexploot bevel wordt gedaan om binnen twee dagen aan de executoriale titel (i.c. het dwangbevel) te voldoen (artikelen 439 en 502 Rv). Het bevel tot betaling is de eerste daad van executie. In de praktijk pleegt men ofwel de betekening van het dwangbevel en het bevel tot betaling bij hetzelfde exploot te doen, ofwel het bevel tot betaling in het dwangbevel op te nemen (Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, nr.3, p.66-67).

Over de auteur

Thomas Sanders is advocaat bij AKD. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde.

Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.

Print deze pagina