Artikel 4:123 Awb

Print deze pagina
  • laatst geupdate 17-12-2017

1. De bekendmaking van een dwangbevel geschiedt door middel van de betekening van een exploot als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De artikelen 3:41 tot en met 3:45 zijn niet van toepassing.

2. Het exploot vermeldt in ieder geval de rechtbank waarbij tegen het dwangbevel en de tenuitvoerlegging ervan overeenkomstig de artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden opgekomen.

1. Inleiding

Art. 4:123 Awb bepaalt de wijze van bekendmaking van een dwangbevel: met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en niet met toepassing van 3:41 t/m 3:45 Awb. Daarnaast dient het exploot een rechtsmiddelenclausule te bevatten.

2. Wijze van bekendmaking en de rechtsmiddelenclausule

In lid 1 van dit artikel wordt bepaald dat een dwangbevel niet als andere beschikkingen overeenkomstig de artikelen 3:41 e.v. Awb wordt bekendgemaakt, maar als andere executoriale titels door middel van betekening, dat wil zeggen door het doen van een deurwaardersexploot conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 

Ingevolge artikel 45, tweede lid, Rv. moeten in een exploot ten minste worden vermeld:

a. de datum van de betekening;

b. de naam, en in het geval van een natuurlijke persoon tevens de voornamen, en de woonplaats van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt;

c. de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder;

d. de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd;

e. degene aan wie afschrift van het exploot is gelaten, onder vermelding van diens hoedanigheid. 

In deze opsomming in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden de kosten van het exploot niet vermeld. Voor gerechtsdeurwaarders geldt op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet de verplichting om de kosten van een exploot aan de voet van het origineel van het exploot te vermelden. Het ligt voor de hand in de regelgeving met betrekking tot de belastingdeurwaarders naar deze verplichting te verwijzen.

Lid 2 schrijft het vermelden van een rechtsmiddelclausule in het exploot voor (naar analogie van art. 3:45 Awb). Nu artikel 4:123, lid 1, Awb uitsluit dat artikel 3:45 Awb van toepassing is bij het dwangbevel, maar het wel wenselijk is om een rechtsmiddelenclausule op te nemen, is lid 2 een logische aanvulling. 

Het exploot vermeldt in ieder geval de rechtbank waarbij tegen het dwangbevel en de tenuitvoerlegging ervan overeenkomstig de artikelen 438 en 438a Rv kan worden opgekomen. In het exploot kan worden volstaan met de vermelding van één van de rechtbanken die op grond van genoemde artikelen bevoegd is. Met het opkomen tegen het dwangbevel wordt niet alleen gedoeld op (evidente) fouten in het dwangbevel, maar ook op gevallen waarin de betalingsverplichting niet bij beschikking is vastgesteld. 

Voor zover de betalingsverplichting bij beschikking is vastgesteld heeft bezwaar en beroep op grond van de Awb opengestaan. In verband hiermee is de Awb-rechtsgang tegen het dwangbevel uitgesloten.  Overigens wordt opgemerkt dat een executiegeschil – volgens de regels van het burgerlijk procesrecht – wordt aangespannen door dagvaarding van de rechtspersoon waarvan het bestuursorgaan deel uitmaakt. (Kamerstukken II 2003-2004, 29 702, nr.3, p.67-68).

Over de auteur

Thomas Sanders is advocaat bij AKD. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde.

Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.

Print deze pagina