Artikel 5:32a Awb

Print deze pagina
  • laatste geupdate 09-03-2020

1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.

2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

1. Inleiding

In artikel 5:32a Awb is bepaald dat een last onder dwangsom moet specificeren welke herstelmaatregelen van de overtreder worden verlangd (lid 1) en is bepaald dat bij een lastgeving die strekt tot het ongedaan maken van de overtreding of het voorkomen van verdere overtreding een begunstigingstermijn moet worden gesteld (lid 2).

2. Last en herstelmaatregelen

Een lastgeving bevat de last en de aangezegde herstelmaatregel(en). De last is waar de overtreder aan moet voldoen. De herstelmaatregel is hoe de overtreder aan de last kan voldoen.  Gezamenlijk noemen wij dit de lastgeving. Bijvoorbeeld:

U dient de overtreding van artikel 2.1, lid 1, onder a en c, Wabo te beëindigen en beëindigd te houden (last). Dit kunt u doen door het bijgebouw te verwijderen (herstelmaatregel).

Zie voor meer over het schrijven van een last mijn blog daarover:

https://handhavingsrecht.nl/2017/01/03/zo-schrijft-je-de-perfecte-last-3-tips-voor-handhavingsjuristen/

Het samenstel van de last en de herstelmaatregel heeft als belangrijkste oogmerk dat de voor de overtreder duidelijk moet zijn wat er niet goed is en hoe hij de situatie kan rectificeren. De Afdeling overweegt dienaangaande (ABRvS 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:41):

“4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, dient de in het kader van bestuurlijke handhaving gegeven last, gezien de daaraan verbonden verstrekkende gevolgen, zodanig duidelijk en concreet geformuleerd te zijn dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten omtrent hetgeen gedaan of nagelaten moet worden ten einde toepassing van de aangekondigde dwangmaatregelen te voorkomen.”

Of een last en herstelmaatregel in het concrete geval voldoende duidelijk zijn is uiteraard een casuïstische beoordeling. Een voorbeeld waar hier niet aan is voldaan is te vinden in ABRvS 9 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7132:

“Uit de last […] blijkt onvoldoende duidelijk in welke staat [appellanten] de groenstrook moesten brengen om de overtreding ongedaan te maken. Dat zij konden volstaan met de verwijdering van de betonnen laag, zoals ter zitting bij de Afdeling namens het dagelijks bestuur is betoogd, blijkt niet uit de last. Nu niet duidelijk uit de last zelf kan worden afgeleid wanneer daaraan is voldaan, zijn de besluiten van 13 november 2008 in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.”

Een lastgeving dient de overtreder vrij te laten in de keuze voor de toepassing van een herstelmaatregel. De grondslag voor de lastgeving is namelijk uitsluitend gelegen in het feit dat er een overtreding is van een bepaald wettelijk voorschrift. Een last mag daarom nooit verder strekken dan het ongedaan maken van deze overtreding. Als de last in feite een opdracht is om één herstelmaatregel te nemen (in ons voorbeeld: het verwijderen van het bijgebouw), dan betekent dit in feite dat er gevallen denkbaar zijn dat een overtreder de overtreding wel opheft (bijvoorbeeld door de aanbouw te verwijderen zodat het bijgebouw vergunningvrij wordt), maar desondanks een dwangsom verbeurt. Op het moment dat de last zelf geen keuzemogelijkheid toelaat, terwijl er wel een andere oplossing mogelijk is, dan zal de bestuursrechter de last om die reden vernietigen. Zo overweegt de Afdeling (ABRvS 20 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI1247):

De last, […], laat appellante uitdrukkelijk geen andere mogelijkheid [om de overtreding te beëindigen]. Het niet voldoen aan deze last zal leiden tot verbeurte van de opgelegde dwangsommen, ook in het geval de illegale detailhandelsactiviteiten ter plaatse op een andere wijze worden beëindigd. Dit leidt de Afdeling tot de conclusie dat het besluit van 26 november 2002 wegens strijd met artikel 5:32 van de Awb niet in stand kan blijven.”

3. Begunstigingstermijn

Een begunstigingstermijn strekt ertoe de overtreder de gelegenheid te geven om de overtreding te beëindigen zonder dat hij een dwangsom verbeurt. De vaste rechtspraak van de Afdeling hierover luidt als volgt (ABRvS 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2492):

“9.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college ingevolge artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb, verplicht is om de overtreder een termijn te gunnen gedurende welke die de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Aan het college komt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn enige vrijheid toe. Echter, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (waaronder de uitspraak van 24 december 2013, in zaak nr. 201302962/1/A1), geldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.”

Een begunstigingstermijn mag niet korter zijn dan noodzakelijk om de overtreding op te kunnen heffen, maar ook niet wezenlijk langer dan dat. Van geval tot geval zal uiteraard verschillen wat een redelijke begunstigingstermijn is.

Een begunstigingstermijn is niet noodzakelijk als het een lastgeving betreft die strekt tot het voorkomen van herhaling van de overtreding. De ratio daarachter is dat de overtreder dan geen maatregelen hoeft te treffen: hij hoeft alleen de overtreding na te laten. Daar is geen termijn voor nodig. Zo overweegt de Afdeling (ABRvS 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1330):

“2.6.3. De last onder dwangsom is opgelegd om herhaling van de overtreding te voorkomen. In een dergelijk geval behoeft aan de last, behoudens bijzondere omstandigheden, geen begunstigingstermijn te worden verbonden. Vrijenban heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet terstond aan de last kon voldoen, nu zij de eerstvolgende dag alleen behoefde na te laten de betoncentrale vóór 06.00 uur in werking te stellen. Vrijenban heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zich anderszins bijzondere omstandigheden voordeden. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid een begunstigingstermijn achterwege kunnen laten.”

Een begunstigingstermijn die niet eindigt op een vast tijdstip, kan soms leiden tot discussies in het kader van de invordering van de dwangsom over of op tijd is voldaan aan de last en zo ja wanneer nu precies een dwangsom is verbeurd. In dat kader overweegt de Afdeling als volgt (ABRvS 12 december 2016, AB 2017/57, m.nt. T.N. Sanders):

“7.1. Bij het in rechte onaantastbare besluit van 8 januari 2015 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak in beroep. De Afdeling overweegt dat indien in een handhavingsbesluit een termijn is gesteld, waarbinnen de last moet worden uitgevoerd, deze termijn in hele dagen geldt, beginnend op de eerste hele dag na de dag waarop een gebeurtenis, waaraan de aanvang van de termijn is verbonden, heeft plaatsgevonden. Die gebeurtenis kan bijvoorbeeld het nemen van een besluit, het doen van een uitspraak of de verzending van een besluit of uitspraak zijn. Een andere opvatting, waarbij wordt uitgegaan van aanvang van de termijn op de dag van de gebeurtenis, zou tot gevolg hebben dat, afhankelijk van het tijdstip op de dag waarop die gebeurtenis zich voordoet, de gestelde termijn feitelijk wordt bekort.”

Een nuttige handleiding voor het bepalen van een redelijke begunstigingstermijn bij veel voorkomende overtredingen is de Leidraad Handhavingsacties en termijnen van Infomil (te raadplegen op: https://www.infomil.nl/publish/pages/56632/leidraadhandhavingsactiesentermijnen2017-12.doc).

4. Jurisprudentie

ABRvS:

ABRvS 20 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI1247

ABRvS 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1330

ABRvS 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:41

ABRvS 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2492

ABRvS 12 december 2016, AB 2017/57, m.nt. T.N. Sanders

5. Literatuur

F.C.M.A. Michiels, A.B. Blomberg en G.T.J.M. Jurgens, Handhavingsrecht, (Deventer, 2016)

T.N. Sanders, De invordering van (herstel)sancties bij dwangbevel, (diss. Leiden 2018), (Den Haag, 2018).

P.J.J. van Buuren, G.T.J.M. Jurgens en F.C.M.A. Michiels, ‘Bestuursdwang en dwangsom’, (Deventer, 2014).

Over de auteur

Thomas Sanders is advocaat bij AKD. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde.

Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.



Print deze pagina