Artikel 5:35 Awb

Print deze pagina
  • laatst geupdate 09-03-2020

In afwijking van artikel 4:104 verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.

Artikel 5:35 Awb is de bijzondere verjaringstermijn die geldt ten aanzien van de invordering van verbeurde dwangsommen.

1. Wanneer vangt de verjaringstermijn aan?

De verjaringstermijn vangt aan op het moment dat de dwangsom van rechtswege verbeurd (zie artikel 5:33 Awb). De verjaringstermijn verloopt in beginsel één jaar daarna. Per verbuerde dwangsom loopt een aparte verjaringstermijn (ABRvS 10 mei 2017, AB 2017/258, m.nt. T.N. Sanders).

2. Wat verjaart er precies?

De bepaling is bijzonder in zoverre dat in tegenstelling tot de reguliere verjaringstermijn in artikel 4:104 Awb, niet de rechtsvordering, maar de bevoegdheid tot invordering verjaart. In de praktijk maakt het weinig verschil. In het kort behelst artikel 5:35 Awb dat het bestuursorgaan de dwangsom niet meer in rechte mag opeisen maar dat de vordering blijft bestaan – gelijk de werking van verjaring in het civiele recht. Dat betekent dat reeds betaalde dwangsommen niet kunnen worden teruggevorderd. Immers, de vordering gaat op zich niet teniet, alleen het recht om de vordering af te dwingen (conform het civiele recht). In een uitspraak van 5 augustus 2015 heeft de Afdeling de werking van artikel 5:35 Awb verduidelijkt (ABRvS 5 augustus 2015, AB 2015/382, m.nt. T.N. Sanders, zie ook: ABRvS 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:653):

 “3.4. De rechtbank heeft bij beantwoording van de vraag of [appellante sub 2] ten tijde van de behandeling van het beroep nog procesbelang had bij beoordeling van het invorderingsbesluit terecht niet alleen betrokken of het invorderingsbesluit voor het einde van de termijn als genoemd in artikel 5:35 is genomen, maar ook of het college binnen één jaar na de laatste constatering van 18 mei 2013 feitelijk tot invordering is overgegaan. Onder ‘bevoegdheid tot invordering’ als bedoeld in artikel 5:35 van de Awb moet immers niet alleen de bevoegdheid tot het nemen van het invorderingsbesluit, zoals neergelegd in artikel 5:37 van de Awb, worden verstaan, maar ook de bevoegdheden tot aanmaning en verrekening en het uitvaardigen en tenuitvoerleggen van een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:104, tweede lid van de Awb. Indien het bestuursorgaan niet tijdig tot stuiting of verlenging van de verjaringstermijn is overgegaan, is het na verjaring van de bevoegdheid tot invordering niet langer bevoegd een invorderingsbesluit te nemen alsmede dwangmiddelen in te zetten teneinde tot inning van de geldschuld over te gaan.”

De verjaringstermijn loopt vanaf het moment van verbeurte en kan worden gestuit of verlengd overeenkomstig het bepaald in artikel 4:105 en 4:106 Awb. Voor de werking van stuiting en verlenging zij verwezen naar deze commentaren.

3. Jurisprudentie

ABRvS:

ABRvS 5 augustus 2015, AB 2015/382, m.nt. T.N. Sanders

ABRvS 10 mei 2017, AB 2017/258, m.nt. T.N. Sanders

ABRvS 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:653

  • Literatuur

P.J.J. van Buuren, G.T.J.M. Jurgens en F.C.M.A. Michiels, ‘Bestuursdwang en dwangsom’, (Deventer, 2014).

F.C.M.A. Michiels, A.B. Blomberg en G.T.J.M. Jurgens, Handhavingsrecht, (Deventer, 2016)

T.N. Sanders, De invordering van (herstel)sancties bij dwangbevel, (diss. Leiden 2018), (Den Haag, 2018).

T.N. Sanders, ‘De verjaring van de bevoegdheid om een bestuursrechtelijke dwangsom in te vorderen’, JBplus 2014/2.



Over de auteur

Thomas Sanders is advocaat bij AKD. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde.

Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.



Print deze pagina