De invoering van de derde tranche van de Awb op 1 januari 1998 bracht met zich afdeling 5.3.2 Awb. Daarmee werd voorzien in een algemene regeling voor de dwangsombevoegdheid in de Awb. Op het moment van invoering werd de dwangsombevoegdheid in de praktijk echter slechts spaarzaam gebruikt (de regering merkt in de toelichting zelfs op dat ʻnog maar betrekkelijk weinig ervaring met de dwangsombevoegdheid is opgedaanʼ).
De afgelopen twintig jaar heeft het bestuur in toenemende mate de dwangsombevoegdheid ontdekt, en hoe! Waar in 1998 nog slechts sprake was van het incidenteel inzetten van de last onder dwangsom door bestuursorganen, is anno 2019 de inzet van een last onder dwangsom aan de orde van de dag. Alleen al in 2017 waren er 507 gepubliceerde uitspraken waarin de last onder dwangsom een rol speelde. Dat aantal lijkt ook alleen maar verder te zullen groeien. Enerzijds omdat de dwangsom een eenvoudig en effectief instrument is om te handhaven en anderzijds omdat de nadruk steeds meer zal komen te liggen op repressief toezicht in plaats van preventief toezicht (zie bijvoorbeeld de Omgevingswet). Kortom: het gaat goed met de last onder dwangsom. Toch wringt er iets vanuit het gebruikersperspectief. De last onder dwangsom wordt in de praktijk door de burger vaak als een boete ervaren.
Ten aanzien van de dwangsombevoegdheid zijn echter niet de waarborgen (zoals de cautie) en rechten (zoals het zwijgrecht) van toepassing waar de burger wel op rekent bij beboeting. In de belevingswereld van de burger heeft de last onder dwangsom dus een lichte, maar duidelijke, punitieve geur – terwijl de waarborgen en rechten niet aansluiten op die beleving. Het ontbreken van de waarborgen en rechten die de burger wel verwacht hangt samen met het rechtskarakter van de dwangsombevoegdheid en de invordering. Omdat het als reparatoir wordt gekenschetst ontbreken de waarborgen en rechten die de burger eigenlijk wel verwacht. De vraag is of dat nog wel terecht is. In deze bijdrage sta ik daarom stil bij de rechtskarakters van de last onder dwangsom en de invordering. Is het eigenlijk wel terecht dat wij de (invordering van een) dwangsom altijd als herstellend (reparatoir) aanmerken of is het tijd om daar wat meer nuancering in te brengen?