De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben de afgelopen periode verstrekkende maatregelen afgekondigd in het kader van de bestrijding van het Coronavirus. Het overtreden van die noodverordeningen was strafrechtelijk te handhaven, maar er is ruimte voor interpretatie ten aanzien van de vraag of de noodverordeningen van de voorzitters wel bestuursrechtelijk handhaafbaar zijn. In het vandaag bij de Tweede Kamer ingediende spoedwetsvoorstel wordt die discussie beslecht en wordt aan de voorzitters de bestuursdwangbevoegdheid toegekend. Omwille van de transparantie vermelden wij onze betrokkenheid: AKD heeft de veiligheidsregio’s over de (handhaving van de) noodverordeningen geadviseerd en vanuit die hoedanigheid aangedrongen op een spoedwet.
Een burgemeester mag een noodverordening met bestuursdwang handhaven
Deburgemeester van de gemeente is bevoegd om een noodverordening uit te vaardigen (artikel 176 Gemeentewet). Bij gemeentegrens overstijgende problematiek (zoals het Coronavirus) gaat de bevoegdheid om de noodverordening vast te stellen over naar de voorzitter van de veiligheidsregio (artikel 39 Wet op de Veiligheidsregio’s). In de volksmond: het ‘opschalen’, naar GRIP 3 of GRIP 4.
Overtreding van een dergelijke noodverordening is strafrechtelijk handhaafbaar (artikel 443 Sr), daarnaast zijn burgemeesters op grond van artikel 125 Gemeentewet bevoegd om bestuursdwang (en daarmee ook een last onder dwangsom – zie artikel 5:32 Awb) in te zetten ter handhaving van een door hen opgestelde noodverordening. Bestuursrechtelijke handhaving is efficiënt, effectief en vaak sneller dan het strafrechtelijke traject.
Zijn de voorzitters wel bevoegd om bestuursdwang toe te passen?
Bij het schrijven van de Wet op de Veiligheidsregio’s is er een kennelijke weeffout ontstaan. Artikel 39 Wet op de Veiligheidsregio’s voorziet namelijk in de overgang van de openbare orde bevoegdheden van de burgemeester (artikel 172 tot en met 176 Gemeentewet) naar de voorzitter, maar bevat geen verwijzing naar de bevoegdheid van de burgemeester om bestuursdwang toe te passen in artikel 125 Gemeentewet. Dat zou wel hebben gemoeten, om de eenvoudige reden dat de voorzitter anders naar de letter van de wet geen instrumenten heeft om de naleving van zijn eigen noodverordening af te dwingen (anders dan de politie vragen om strafrechtelijk te handhaven). Dat was duidelijk niet de bedoeling van de wetgever, maar bij gebrek aan een verwijzing naar artikel 125 Gemeentewet is er dus enige discussie mogelijk.
Spoedwet
Vandaag is de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid naar de Tweede Kamer toegezonden (hierna: de ‘Corona Spoedwet’). Daarin is het volgende opgenomen:
“Artikel 34 (Wet veiligheidsregio’s)
Indien de voorzitter van een veiligheidsregio op grond van artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s toepassing heeft gegeven aan de onder b van dat artikellid genoemde artikelen uit de Gemeentewet, is hij tevens bevoegd toepassing te geven aan artikel 125 van de Gemeentewet voor zover de last dient tot handhaving van regels die hij in verband met die toepassing uitvoert.”
Met deze eenvoudige aanpassing wordt buiten twijfel gesteld dat de voorzitters bevoegd zijn om zo nodig bestuursdwang (of een last onder dwangsom – zie artikel 5:32 Awb) toe te passen om de Corona noodverordeningen te handhaven.
Over de auteur
Thomas Sanders is advocaat bij AKD. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde. Via www.handhavingsrecht.nl kan je al zijn publicaties raadplegen en je inschrijven voor de nieuwsbrief.
Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.