6.3. In deze zaak gaat het om een verzoek om openbaarmaking van gegevens over de vermeende vermindering van de betalingsverplichting van aan [naam 2] opgelegde boetes. Voor zover deze gegevens door de ACM of in haar opdracht zijn vervaardigd, zien deze naar het oordeel van het College op de uitvoering van de aan de ACM opgedragen taak tot invordering van boetes, zoals bedoeld in artikel 6a, negende lid, van de Iw. Dat betekent dat artikel 12w, eerste lid, van de Iw van toepassing is en dat de ACM de bevoegdheid heeft om deze openbaar te maken. Zoals ook is overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van het College van 21 november 2023 komt de ACM bij de gebruikmaking van die bevoegdheid beleidsruimte toe, wat wil zeggen dat de ACM de keuze heeft om deze bevoegdheid al dan niet te gebruiken. Bij toepassing van deze bevoegdheid dient de ACM het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb in acht te nemen. De nadelige gevolgen van de openbaarmaking voor de belanghebbenden mogen dan ook niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Uit de hiervoor aangehaalde passage uit de memorie van toelichting bij de Iw maakt het College op dat bij de vaststelling van de met het openbaarmakingsbesluit te dienen doelen meer in het bijzonder moet worden bezien of openbaarmaking nuttig en nodig is uit een oogpunt van voorlichting en transparantie. Als dat het geval is, dient vervolgens het daarmee gemoeide belang te worden afgewogen tegen de nadelige gevolgen voor belanghebbenden. Gelet op artikel 12w, tweede lid, van de Iw dient in elk geval van openbaarmaking te worden afgezien als het gaat om gegevens die op grond van artikel 10 van de Wob niet voor verstrekking in aanmerking komen. In de voorliggende zaak gaat het meer in het bijzonder om artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, waarop [naam 2] zich mede heeft beroepen. Als het, zoals in het geval van [naam 2] , gaat over openbaarmaking van eventuele besluiten dan wel door of in opdracht van de ACM opgestelde documenten over de vermeende vermindering van de betalingsverplichting van boetes, is het voor de uitkomst van de belangenafweging in het bijzonder van belang of [naam 2] niet onevenredig wordt benadeeld door openbaarmaking daarvan. Het College wijst er hier mogelijk ten overvloede op dat, voor zover het hier zou gaan om gegevens die de ACM heeft verkregen in verband met de eventuele vermindering van een betalingsverplichting, artikel 7, eerste lid, van de Iw al een geheimhoudingsplicht behelst (zie hiervoor in 3.3).
Belangenafweging
7.1Het College is, anders dan de ACM, van oordeel dat openbaarmaking van de verzochte gegevens over de vermeende vermindering van de betalingsverplichting van aan [naam 2] opgelegde boetes op zichzelf nuttig en nodig is uit een oogpunt van voorlichting en transparantie. Deze gegevens bieden namelijk inzicht aan consumenten en marktpartijen over de (mogelijke) handelwijze van de ACM over vermindering van boetes als een partij de boete niet dreigt te kunnen betalen. In dit kader wijst het College erop dat het belang bij openbaarmaking van gegevens over de inning van boetes minder zwaar weegt dan het belang bij openbaarmaking van sanctiebesluiten, waarvoor op grond van de artikelen 12u en 12v van de Iw openbaarmaking in beginsel verplicht is.
7.2Tegenover het belang bij openbaarmaking van de verzochte gegevens staat het belang van [naam 2] dat daarvan wordt afgezien. Het zou gaan om vermeende gegevens over de financiële draagkracht van de onderneming, die zijn neergelegd in besluiten of in door dan wel in opdracht van ACM opgestelde documenten en over de wijze waarop met die gegevens is omgegaan. Dergelijke informatie is op zichzelf al concurrentiegevoelig. Het belang van [naam 2] bij bescherming van zulke bedrijfsgegevens is groot. Dat blijkt ook uit artikel 12w, tweede lid, van de Iw, dat gegevens die op grond van artikel 10 van de Wob niet voor verstrekking in aanmerking komen, uitsluit van openbaarmaking.
7.3Naar het oordeel van het College wegen de met openbaarmaking van de verzochte gegevens te dienen doelen in dit geval niet op tegen de negatieve gevolgen daarvan. Het belang van [naam 2] bij niet-openbaarmaking prevaleert. Dat betekent dat de ACM niet in strijd heeft gehandeld met de in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde maatstaf. Voor zover artikel 12w, eerste lid, van de Iw van toepassing is, mocht de ACM het verzoek dus afwijzen. De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] daarom terecht ongegrond verklaard.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:392
Leave a Reply