Is [naam] belanghebbende?
De feitelijke grondslag voor de beoordeling van het geschil is voor een deel onjuist vastgesteld. De rechtbank is er kennelijk van uitgegaan dat de medische hulpmiddelen overwegend met gebruikmaking van de aangetekende UPD-post (dus tegen enkelstukstarief) zijn verstuurd. De ACM heeft naar aanleiding van verkregen informatie van PostNL naar het oordeel van het College terecht aangenomen dat de aangetekende zendingen van Kruidvat, en Mediq met partijenpost zijn verstuurd en dus niet tegen het enkelstukstarief. De ACM hoefde niet aan deze informatie te twijfelen en een nadere onderbouwing aan te leveren, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, nu het voor de hand ligt dat dergelijke ondernemingen gebruik maken van partijenpost. Het College merkt daarbij op dat het eerder op de weg van [naam] lag om de informatie te verstrekken (de barcodes op de verzonden stukken) op basis waarvan PostNL uitsluitsel had kunnen geven. Het College volgt dan ook de ACM in het uitgangspunt dat de aangetekende zendingen van Kruidvat en Mediq geen zendingen in het kader van de UPD zijn geweest (artikel 3, eerste lid, van het Postbesluit 2009).
Wat betreft de door [naam] aangetekend verzonden UPD-post overweegt het College dat [naam] in hoger beroep heeft opgemerkt de bij de rechtbank in dit verband genoemde proefschriften niet aangetekend te hebben verzonden. Het College is niet gebleken van (andere) aangetekende verzendingen door [naam] .
Over de aangetekende zendingen van Medtronic heeft PostNL opgemerkt dat die mogelijk via een intermediair die een zakelijk contract met PostNL heeft, verzonden zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ACM ook het karakter van deze zendingen nader had moeten onderzoeken. Het College is van oordeel dat de juistheid van deze overweging vanwege het navolgende in het midden kan blijven.
Biedt artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009 een grondslag voor het handhaven zoals de ACM dat heeft gedaan?
Naar het oordeel van het College heeft de rechtbank ten onrechte in haar beoordeling tot uitgangspunt genomen dat artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009 een grondslag biedt voor het handhaven van de kwaliteit van de aangetekende UPD-post met een zelfstandige normstelling door de ACM. Volgens de tekst van deze bepaling beperkt de invulling van het begrip goede kwaliteit zich tot de in de tweede volzin genoemde eisen. Het gebruik van het woord “daartoe” biedt geen ruimte om de eis van goede kwaliteit die aan de UPD-postdienst wordt gesteld breder in te vullen. De wetsgeschiedenis biedt geen aanknopingspunten voor een andere lezing. De huidige tekst van artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009 is ingevoerd per 1 januari 2016. Bij deze wijziging is een deel van de UPD-eisen overgeheveld van de Postwet 2009 naar het Postbesluit 2009 om snel en effectief in te kunnen spelen op gewijzigde marktomstandigheden. De algemene eisen met betrekking tot de kwaliteit van de UPD zijn op het niveau van wet geregeld en de concrete eisen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur. (Kamerstukken II 2013/2014, 34024, nr. 3, blz. 1 en 8). De bewoordingen “van goede kwaliteit” stonden niet in de oude bepaling, maar zijn met de wetswijziging per 1 januari 2016 ingevoegd. Gezien de toelichting dat het alleen gaat om een herschikking van de regelgeving concludeert het College dat de wetgever niet heeft beoogd dat aan de bewoordingen een zelfstandige betekenis toekomt.
Ten slotte overweegt het College ten overvloede dat het betoog van [naam] dat artikel 5 van het Postbesluit een basis zou kunnen bieden voor handhaving van de kwaliteit van de aangetekende UPD-Post niet opgaat. Zoals ook partijen ter zitting hebben opgemerkt, ziet de bepaling op de verplichting van PostNL om algemene voorwaarden te hanteren en zijn in deze bepaling geen normen over de kwaliteit van de aangetekende UPD-post opgenomen.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:916
Leave a Reply