CBb 17 december 2024, ECLI:NL:CBB:2024:916 – Ontvanger aangetekend post is geen belanghebbende bij handhaving tegen PostNL én ACM kan sowieso niets doen.

Print deze pagina

Is [naam] belanghebbende?

7.1Als eerste hogerberoepsgrond voert PostNL aan dat de rechtbank in haar tussenuitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat [naam] belanghebbende is. PostNL kan zich zowel op feitelijke als op juridisch-inhoudelijke gronden niet vinden in het oordeel van de rechtbank. Wat betreft de feitelijke kant van de beoordeling heeft de rechtbank volgens PostNL ten onrechte aangenomen dat [naam] ontvanger is van aangetekend verzonden medische hulpmiddelen en verzender van aangetekend verzonden poststukken (zijn proefschriften). Juridisch-inhoudelijk is de rechtbank volgens PostNL ten onrechte voorbijgegaan aan het criterium dat er sprake moet zijn van een belang dat zich onderscheidt van het belang van anderen, alsmede dat de enkele aantasting van een belang nog niet met zich meebrengt dat een persoon ook belanghebbende is in de zin van de Awb.

7.2De ACM heeft berust in de tussenuitspraak van de rechtbank ten aanzien van dit oordeel. Zij heeft benadrukt dat de ACM het handhavingsbesluit, zoals vervat in het nadere besluit, ook uit eigen beweging zou hebben genomen.

7.3[naam] kan zich op dit punt vinden in de tussenuitspraak.

7.4Artikel 1:2 van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Uit de rechtspraak van het College volgt dat een persoon alleen belanghebbende bij een handhavingsverzoek is als hij een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij de beslissing op dat verzoek (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juli 2024, ECLI:NL:CBB:2024:498, onder 3.4). Van een persoonlijk belang is sprake als het belang van de betrokkene zich voldoende onderscheidt van het belang dat een ieder heeft bij het gevraagde besluit.

7.5Anders dan de rechtbank, is het College van oordeel dat [naam] geen belanghebbende is bij het gevraagde besluit tot handhaving van de kwaliteit van de uitreiking van aangetekende UPD-post. Vanwege het belang voor nog lopende procedures, zal het College eerst ingaan op de feitelijke uitgangspunten van de rechtbank alvorens zijn oordeel toe te lichten.

7.6

De feitelijke grondslag voor de beoordeling van het geschil is voor een deel onjuist vastgesteld. De rechtbank is er kennelijk van uitgegaan dat de medische hulpmiddelen overwegend met gebruikmaking van de aangetekende UPD-post (dus tegen enkelstukstarief) zijn verstuurd. De ACM heeft naar aanleiding van verkregen informatie van PostNL naar het oordeel van het College terecht aangenomen dat de aangetekende zendingen van Kruidvat, en Mediq met partijenpost zijn verstuurd en dus niet tegen het enkelstukstarief. De ACM hoefde niet aan deze informatie te twijfelen en een nadere onderbouwing aan te leveren, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, nu het voor de hand ligt dat dergelijke ondernemingen gebruik maken van partijenpost. Het College merkt daarbij op dat het eerder op de weg van [naam] lag om de informatie te verstrekken (de barcodes op de verzonden stukken) op basis waarvan PostNL uitsluitsel had kunnen geven. Het College volgt dan ook de ACM in het uitgangspunt dat de aangetekende zendingen van Kruidvat en Mediq geen zendingen in het kader van de UPD zijn geweest (artikel 3, eerste lid, van het Postbesluit 2009).

Wat betreft de door [naam] aangetekend verzonden UPD-post overweegt het College dat [naam] in hoger beroep heeft opgemerkt de bij de rechtbank in dit verband genoemde proefschriften niet aangetekend te hebben verzonden. Het College is niet gebleken van (andere) aangetekende verzendingen door [naam] .

Over de aangetekende zendingen van Medtronic heeft PostNL opgemerkt dat die mogelijk via een intermediair die een zakelijk contract met PostNL heeft, verzonden zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ACM ook het karakter van deze zendingen nader had moeten onderzoeken. Het College is van oordeel dat de juistheid van deze overweging vanwege het navolgende in het midden kan blijven.

7.7In het kader van haar inhoudelijke toetsing of [naam] belanghebbende is, heeft de rechtbank uit de aard van de aangetekend verzonden poststukken (medische hulpmiddelen) een persoonlijk belang van [naam] bij handhaving van de kwaliteit van de uitreiking van aangetekende UPD-post afgeleid. Volgens de rechtbank onderscheidt [naam] zich van willekeurige andere ontvangers van aangetekend verzonden post omdat een gezinslid in belangrijke mate afhankelijk is van de medische hulpmiddelen en er een medische noodsituatie kan ontstaan als er bij de bezorging van die middelen iets mis gaat. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat [naam] als verzender van aangetekende post een persoonlijk belang heeft omdat hij extra betaalt voor aangetekende verzending en in zijn financiële positie wordt geraakt als de dienst niet goed uitgevoerd wordt.

7.8Anders dan de rechtbank is het College van oordeel dat de omstandigheid dat het in dit geval gaat om verzending van medische hulpmiddelen, niet maakt dat het belang van [naam] bij een correcte uitreiking van aangetekende UPD-poststukken zich onderscheidt van andere ontvangers van aangetekende UPD-post. Het College begrijpt het belang van de medische hulpmiddelen voor het gezin van [naam] . Het is echter eigen aan poststukken die aangetekend worden verstuurd dat zij een zeker belang of waarde hebben en dat daarom voor de duurdere, aangetekende verzending wordt gekozen. Om die reden maken de problemen die [naam] bij de ontvangst van aangetekend verzonden medische hulpmiddelen heeft ondervonden, ook voor zover die als aangetekende UPD-post zijn verstuurd, niet dat het belang van [naam] zich onderscheidt van andere ontvangers en, voor zover aan de orde, verzenders van aangetekende UPD-post.

7.9De conclusie is dat de rechtbank [naam] ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt. De eerste hogerberoepsgrond van PostNL slaagt.

Biedt artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009 een grondslag voor het handhaven zoals de ACM dat heeft gedaan?

8.1PostNL heeft als tweede hogerberoepsgrond aangevoerd dat de einduitspraak onrechtmatig is voor zover de rechtbank heeft aangenomen dat de ACM een handhavingsbevoegdheid heeft op grond van artikel 16, zesde lid, van de Postwet. Volgens PostNL is de ACM niet bevoegd regelgevend en handhavend op te treden ten aanzien van aangetekende UPD-post op basis van de algemene kwaliteitsnorm van artikel 16, zesde lid, van de Postwet.

8.2De ACM stelt zich op het standpunt dat zij bevoegd is tot handhaving op grond van artikel 16, zesde lid, van de Postwet. In de eerste volzin van dat artikellid is volgens de ACM een zelfstandige kwaliteitseis neergelegd. Zij is bevoegd die te operationaliseren. Daarnaast biedt de tweede volzin van dit artikellid de grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur vaststellen van concrete eisen aan de overeenkomstduur, de regelmaat en de betrouwbaarheid van de universele postdienst. Daarom heeft de ACM in het nadere besluit terecht de last opgelegd om de overtreding van artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009 te beëindigen en een kwaliteitsnorm geformuleerd waaraan de uitreiking van aangetekende UPD-post moet voldoen.

8.3[naam] benadrukt dat hij belang heeft bij handhaving. Volgens hem zou de ACM daarvoor artikel 16, zesde lid, van de Postwet kunnen hanteren, maar anders eventueel ook artikel 5 van het Postbesluit, dat handelt over algemene voorwaarden.

8.4Met het oog op de bevordering van de finale beslechting van het geschil ziet het College aanleiding om een oordeel te geven over deze hogerberoepsgrond. Daarbij betrekt het College dat de ACM heeft opgemerkt dat zij het handhavingsbesluit ook uit eigen beweging zou hebben genomen en zo nodig opnieuw zal nemen.

8.5

Naar het oordeel van het College heeft de rechtbank ten onrechte in haar beoordeling tot uitgangspunt genomen dat artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009 een grondslag biedt voor het handhaven van de kwaliteit van de aangetekende UPD-post met een zelfstandige normstelling door de ACM. Volgens de tekst van deze bepaling beperkt de invulling van het begrip goede kwaliteit zich tot de in de tweede volzin genoemde eisen. Het gebruik van het woord “daartoe” biedt geen ruimte om de eis van goede kwaliteit die aan de UPD-postdienst wordt gesteld breder in te vullen. De wetsgeschiedenis biedt geen aanknopingspunten voor een andere lezing. De huidige tekst van artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009 is ingevoerd per 1 januari 2016. Bij deze wijziging is een deel van de UPD-eisen overgeheveld van de Postwet 2009 naar het Postbesluit 2009 om snel en effectief in te kunnen spelen op gewijzigde marktomstandigheden. De algemene eisen met betrekking tot de kwaliteit van de UPD zijn op het niveau van wet geregeld en de concrete eisen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur. (Kamerstukken II 2013/2014, 34024, nr. 3, blz. 1 en 8). De bewoordingen “van goede kwaliteit” stonden niet in de oude bepaling, maar zijn met de wetswijziging per 1 januari 2016 ingevoegd. Gezien de toelichting dat het alleen gaat om een herschikking van de regelgeving concludeert het College dat de wetgever niet heeft beoogd dat aan de bewoordingen een zelfstandige betekenis toekomt.

Ten slotte overweegt het College ten overvloede dat het betoog van [naam] dat artikel 5 van het Postbesluit een basis zou kunnen bieden voor handhaving van de kwaliteit van de aangetekende UPD-Post niet opgaat. Zoals ook partijen ter zitting hebben opgemerkt, ziet de bepaling op de verplichting van PostNL om algemene voorwaarden te hanteren en zijn in deze bepaling geen normen over de kwaliteit van de aangetekende UPD-post opgenomen.

8.6Dit betekent dat de tweede hogerberoepsgrond van PostNL ook slaagt. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:916

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *