Artikel 4:11, tweede lid, Wft als grondslag voor boeteoplegging
6.1
Appellanten zijn het ten slotte ook niet eens met de manier waarop de rechtbank artikel 4:11, tweede lid, van de Wft heeft toegepast. Zij menen dat dit artikellid niet is bedoeld als ‘algemene’ grondslag voor afzonderlijk handhaafbare bepalingen in de Wft. Integriteit ziet enkel op strafbare feiten die het vertrouwen in de financiële dienstverlener of in de financiële markten schaden. De artikelen 1:118, 1:119, 1:121 en 4:17 van de Wft omschrijven geen economische delicten en de overtreding ervan resulteert niet in strafbare feiten, zodat zij niet onder de ‘integriteit’ als bedoeld in artikel 4:11 van de Wft vallen.
6.2
Volgens AFM kan sprake zijn van wetsovertredingen die het vertrouwen in de financiële dienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden, als een financiële dienstverlener overtredingen van de Wft begaat, zeker als die een structureel karakter hebben. Dat betekent niet dat iedere overtreding het vertrouwen in de financiële markten schaadt, maar in dit geval is dat wel gebeurd. Het aantal bij [naam 1] ingediende klachten lijkt juist te bevestigen dat adviseurs zich vooral richtten op het binnenhalen van OTD’s, ongeacht of het advies juist, haalbaar of passend was. Dat is nu precies wat de wettelijke bepalingen over het
beloningsbeleid proberen tegen te gaan.
6.3
De rechtbank heeft hierover, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“3.28. Daargelaten of (…) [naam 1] artikel 42 van het BGfo heeft overtreden, bieden de overige door [naam 1] met haar beloningsbeleid en klachtenbehandeling begane overtredingen van de Wft en het BGfo naar het oordeel van de rechtbank reeds voldoende grondslag voor het standpunt van de AFM dat [naam 1] stelselmatig en structureel wetsovertredingen heeft begaan. Gelet daarop is de conclusie gerechtvaardigd dat het beleid van [naam 1] niet voorzag in de nodige waarborgen om tegen te gaan dat zij of haar werknemers wetsovertredingen begaan. Integendeel, zoals ook kan worden opgemaakt uit de op 15 april 2021 aan de rechtbank toegezonden brief van [naam 2] , vormde het (…) beloningsbeleid waarmee de overtredingen van de in hoofdstuk 1.7 van de Wft neergelegde beloningsregels werden begaan een wezenlijk onderdeel van het verdienmodel (…). Tevens heeft [naam 1] onvoldoende een zorgvuldige en objectieve klachtenbehandeling gewaarborgd. Weliswaar is de behandeling van klachten van slechts vijf klanten onderzocht, maar daaruit blijkt wel afdoende dat over een langere periode onvoldoende invulling is gegeven aan (…) de klachtenbehandeling (…).
3.29. (…)
Dat de (…) begane overtredingen van de Wft en het BGfo het vertrouwen in (…) en de financiële markten hebben kunnen schaden, lijdt voor de rechtbank geen twijfel, nu, zoals de AFM terecht heeft opgemerkt, de geschonden bepalingen onderdeel uitmaken van een wettelijk systeem dat mede beoogt de belangen van consumenten en de integriteit van de financiële markten te beschermen (…).
3.30.
Met hun standpunt dat het te ver gaat om bij iedere overtreding van de Wft automatisch een schending van artikel 4:11, tweede lid, van de Wft te constateren en dat dit bovendien niet strookt met het systeem van de boetecategorieën (die verschillen in zwaarte per geschonden norm), miskennen (eisers) dat niet slechts een enkele overtreding van de Wft aan de orde is, maar dat sprake is van structurele en stelselmatige overtredingen van meerdere normen uit de Wft en het BGfo en dat artikel 4:11, tweede lid, van de Wft geen voorwaarden stelt aan de boetecategorie waarin een overtreding van deze normen valt.
3.31.
De conclusie is dat (…) [naam 1] artikel 4:11, tweede lid, van de Wft heeft overtreden.”
6.4
Het College onderschrijft dat oordeel van de rechtbank. [naam 1] is op grond van artikel 4:11, tweede lid, van de Wft gehouden tot een adequaat beleid dat een integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt. Dit betekent dat [naam 1] moet tegengegaan dat zij of haar werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in haar of in de financiële markten kunnen schaden. Artikel 4:11, tweede lid, laatste volzin, maakt het mogelijk bij algemene maatregel van bestuur andere onderwerpen aan te wijzen die tot de integere uitoefening van het bedrijf van een financiële dienstverlener worden gerekend.
6.5
Dat, zoals appellanten stellen, artikel 4:11 Wwft niet bedoeld is als ‘algemene’ grondslag voor handhaving van andere bepalingen in de Wft die ieder voor zich afzonderlijk kunnen worden gehandhaafd, vindt geen bevestiging in de rechtspraak van het College (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2017:326, ECLI:NL:CBB:2017:284 en ECLI:NL:CBB:2019:496).
6.6
Ook beloningsbeleid en klachtenafhandeling behoren tot de integriteitsaspecten van de bedrijfsvoering. Het College wijst in dat verband op Kamerstukken II, 2013–2014, 33918, nr. 3, p. 26:
“(…) Op basis van artikel 4:11 Wft legt de toezichthouder boetes op voor verdienmodellen of een beloningsbeleid waar een perverse prikkel vanuit gaat.”
6.7
De tekst van 4:11 Wft spreekt over ‘strafbare feiten of andere wetsovertredingen’ en beperkt de bepaling dus niet, zoals appellanten betogen, (enkel) tot strafbare feiten. Wel valt in de Vierde Nota van wijziging (Kamerstukken II, 2005–2006, 29708, nr. 19) op p. 502 over de tot 1 januari 2007 geldende Wet financiële dienstverlening te lezen:
“Voor financiële dienstverleners is de verplichting een op integriteit gericht beleid te voeren in het tweede lid beperkt tot die aspecten die in de Wfd zijn neergelegd. Dit betreft het tegengaan van het begaan van strafbare feiten of andere wetsovertredingen van artikel 28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wfd. (…)”
6.8
Dai kan aanleiding geven tot enige verwarring, omdat artikel 28, derde lid, aanhef en onder a, Wfd alleen zag op strafbare feiten, en niet op ‘andere wetsovertredingen’. Nu de Wfd is vervallen, houdt het College echter vast aan de duidelijke tekst van artikel 4:11, tweede lid, Wft en gaat het voorbij aan wat hierover in die nota is opgemerkt.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:CBB:2023:591
Leave a Reply