Feitelijk leidinggeven
4.1
[naam 2] komt in hoger beroep ook op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij feitelijk leidinggever is aan de overtreding van [naam 1] . Hij voert daartoe aan dat niet is voldaan aan het aanvaardingscriterium uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. Hiervoor is minimaal vereist dat hij ( [naam 2] ) de aanmerkelijke kans dat de verboden gedraging (hier het niet-melden van de lening bij FIU) zich voordoet bewust heeft aanvaard en hiervan is geen sprake. De rechtbank verwijst naar het ‘on hold’ zetten van het dossier [naam 5] door [naam 2] , maar gaat eraan voorbij dat het ‘on hold’ zetten geen relatie had met een vermoeden van witwassen.
4.2
De rechtbank heeft aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat [naam 2] gedurende de gehele overtredingsperiode bestuurder was van [naam 1] en mede verantwoordelijk was voor het dagelijks bestuur. Uit omstandigheden (de rechtbank verwijst hier onder meer naar de e-mails en verslagen als genoemd onder 3.3 van de bestreden uitspraak) blijkt dat [naam 2] op de hoogte was van het ongebruikelijke karakter van de transactie. [naam 2] was actief betrokken, had wetenschap van het dossier [naam 5] en nam daarin relevante beslissingen. Zo heeft hij diverse keren [naam 5] ‘on hold’ gezet. Gelet op het procedurehandboek was [naam 2] zelfstandig bevoegd om een melding op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wwft bij FIU te doen en heeft hij dat ook later daadwerkelijk gedaan (melding van 3 maart 2017).
4.3
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 1 december 2016, ECLI:NL:CBB:2016:352) kan van feitelijk leidinggeven aan een verboden gedraging sprake zijn indien de desbetreffende functionaris, hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden, maatregelen ter voorkoming van de gedraging achterwege laat (beschikkingscriterium) en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen (aanvaardingscriterium). In deze situatie wordt die functionaris geacht opzettelijk de verboden gedraging te bevorderen.
4.4
Naar het oordeel van het College wijst de rechtbank terecht [naam 2] aan als feitelijk leidinggever aan de overtreding van [naam 1] . Vast staat dat [naam 2] op de hoogte was van de omstandigheden die maken dat er sprake was van een transactie waarbij [naam 1] aanleiding had om te veronderstellen dat deze verband kon houden met witwassen. Naar het oordeel van het College had het [naam 2] redelijkerwijs op 1 augustus 2016 duidelijk moeten zijn dat de lening een ongebruikelijke transactie was. Hij had immers op 1 augustus 2016 kennis van de kritische beoordelingen van de accountmanager en de compliance officer. Beiden zagen een groot risico op witwassen in de structuur en de accountmanager zag ook een risico in de specifieke transactie. [naam 2] heeft het dossier [naam 5] vervolgens ‘on hold’ gezet. Of het ‘on hold’ zetten een relatie had met een vermoeden van witwassen, is niet van belang. Waar het om gaat is dat [naam 2] op dat moment had moeten beseffen dat de transactie als ongebruikelijk kwalificeerde. [naam 2] was als bestuurder bevoegd om een FIU melding te doen. Door niet zelf te melden heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de gedraging, het niet melden van een ongebruikelijke transactie, zich voordoet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:CBB:2023:596
Leave a Reply