“Conclusie wat betreft de overtredingen
7.13
Het vorenstaande betekent dat verweerder ten aanzien van de transporten die hebben plaatsgevonden op 29 december 2016, 10 maart 2016, 7 april 2016 en 4 mei 2017 (een deel van) de hierbij vervoerde varkens ten onrechte als transportwaardig heeft beoordeeld en dat is gehandeld in strijd met artikel 3, aanhef en onder b, van de Transportverordening en de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, punt 1 en 2, van de Transportverordening Verweerder heeft het verzoek van appellante om handhavend op te treden ten onrechte afgewezen op de grond dat geen sprake was van overtredingen. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb (motiveringsvereiste). Daaraan doet niet af dat op dit moment onduidelijk is aan wie van de bij de transporten betrokken vervoerders, houders van de dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming, en verzamelcentra de vaststaande overtreding van artikel 3, aanhef en onder b, van de Transportverordening kan worden toegerekend omdat aan dit aspect in de informatieformulieren van de FAVV geen aandacht is geschonken en verweerder dit niet heeft onderzocht. Evenmin doet daaraan af dat nog niet vaststaat dat artikel 6, 8 en/of 9 van de Transportverordening is overtreden. Daarvoor is, gelet op het bepaalde in die artikelen, immers vereist dat wordt vastgesteld dat de vervoerder, bedoelde houder van de dieren of de exploitant van een verzamelcentrum er niet voor heeft gezorgd dat de dieren worden behandeld overeenkomstig genoemde technische voorschriften, maar ook dat heeft verweerder nog niet onderzocht.
Wat betekent dit voor het bestreden besluiten en de handhaving?
7.14
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep van appellante gegrond. Het bestreden besluit komt – voor zover het betrekking heeft op de transporten van 29 december 2016, 10 maart 2016, 7 april 2016 en 4 mei 2017 – voor vernietiging in aanmerking. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waarbij hij in het kader van de heroverweging op grond van artikel 7:11 van de Awb dient te bezien of artikel 6, 8 en/of 9 van de Transportverordening is overtreden. Daartoe moet verweerder beoordelen wie van de bij de vier transporten betrokken vervoerders, houders van de dieren en verzamelcentra er niet voor heeft gezorgd dat de bij deze transporten vervoerde dieren niet zijn behandeld overeenkomstig de hiervoor in 7.13 genoemde technische voorschriften. Ook moet verweerder beoordelen of en aan wie van hen de overtreding van artikel 3, aanhef en onder b, van de Transportverordening kan worden toegerekend en of alsnog handhavend moet worden opgetreden wegens de vastgestelde overtredingen. Voor zover verweerder dan bevoegd is om handhavend op te treden moet hij onderzoeken of (onder meer gelet op het tijdsverloop) nog een sanctie opgelegd kan worden en welke dat dan zou moeten zijn. Verweerder moet in dit verband bij de nieuwe beslissing op bezwaar rekening houden met wat in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571 is overwogen over de heroverweging in het algemeen en de heroverweging van besluiten tot oplegging van herstelsancties in het bijzonder. Zie daarvoor met name 6.2.3 tot en met 6.2.8 van die uitspraak. Zo moet de heroverweging leiden tot een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige handhaving van de desbetreffende norm(en). Ook dient verweerder bij de heroverweging feiten en omstandigheden die zich na de afwijzing van het verzoek om handhaving hebben voorgedaan – zoals eventueel later vastgestelde overtredingen door betrokken vervoerders, verzamelcentra, dan wel houders –te betrekken, mits doel en strekking van de te handhaven norm of fundamentele rechtsbeginselen zich daartegen niet verzetten. Het College is, anders dan verweerder, van oordeel dat niet is uitgesloten dat nog een doeltreffende sanctie kan worden opgelegd in de vorm van een herstelsanctie ter voorkoming van herhaling.
Dit betekent dat, hoewel in deze procedure is geoordeeld dat bij vier van de vijf transporten de genoemde bepalingen van de Transportverordening zijn overtreden en appellante in zoverre (deels) gelijk krijgt, het nu nog niet duidelijk is of handhavend optreden nog kan plaatsvinden. Daarover zal verweerder zich bij het nog te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van appellante moeten buigen.”
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2022:709
Leave a Reply