8.3
Deze hogerberoepsgrond van de minister slaagt niet. Bij beantwoording van de vraag of zich in een concreet geval een overtreding heeft voorgedaan, geldt als uitgangspunt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust van een overtreding (zie de uitspraak van het College van 23 november 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:1016), onder 4). In geval van twijfel dient aan de betrokkene het voordeel van de twijfel te worden gegund (overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BN6324)). Het College is met de rechtbank van oordeel dat de WhatsApp-berichten onvoldoende bewijs vormen voor het laden van vrachten met een geringere omvang dan opgegeven. Deze berichten zijn zelf al niet eenduidig over het gewicht van de te laden vrachten. Het enkele feit dat sprake is van verschillen tussen de dagstaten/VDM’s en de inhoud van de WhatsApp-berichten is onvoldoende voor de conclusie dat vrachten met minder gewicht zijn geladen. Aan het ontbreken van weegbonnen kan evenmin die conclusie worden verbonden. Ook het achterwege blijven van een verklaring van de zijde van [naam 1] voor de discrepanties tussen de WhatsApp-berichten en de gegevens op de VDM’s en de dagstaten betekent nog niet dat de overtreding bewezen kan worden geacht. Het College kan de twijfel bij de minister naar aanleiding van de WhatsApp-berichten begrijpen, maar gezien de bewijslast die op de minister rust, is het bewijs onvoldoende.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:CBB:2023:385
Leave a Reply