CBb 3 december 2024, ECLI:NL:CBB:2024:862 – Bewijsnood beroep slaagt niet “Het komt voor haar risico dat uit de administratieve gegevens […] niet blijkt dat de vrachten zijn afgevoerd”

Print deze pagina

Beoordeling van de overtredingen

7.1.1Zoals het College eerder heeft overwogen (uitspraak van het College van 12 april 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW3286) blijkt uit de artikelen 7 en 8 van de Msw en uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)” (Kamerstukken II 2004/2005, 29 930, nr. 3, blz. 67-72 en 112-113) dat het systeem van normstelling, waarin de wetgever bij de invoering van de gebruiksnormen heeft voorzien, uitgaat van een algeheel verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen, waaraan de agrariër die meststoffen heeft gebruikt slechts kan ontkomen als aan de voorwaarden voor opheffing van het verbod is voldaan. Om een geslaagd beroep op de opheffing van het verbod te kunnen doen, ligt het op de weg van degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen om feiten te stellen en materiaal aan te dragen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of aannemelijk is dat de gebruiksnormen niet door hem zijn overschreden. De weg waarlangs dit geschiedt ligt in zoverre vast dat de wet niet alleen regelt aan de hand van welke elementen wordt bepaald hoeveel stikstof of fosfaat op of in de bodem is gebracht, maar bovendien de agrariër de verplichting oplegt om, mede ten behoeve daarvan, bepaalde gegevens over de meststoffenhuishouding van het landbouwbedrijf te administreren en over te leggen. Een en ander neemt niet weg dat de agrariër aan de hand van alternatieve gegevens en bepalingswijzen die voldoende zijn onderbouwd en betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen dienen, aannemelijk kan maken dat de gebruiksnormen niet zijn overschreden. Dat degene die in weerwil van het algehele verbod van artikel 7 van de Msw meststoffen op of in landbouwgrond brengt, dient te verantwoorden dat hij de voor het desbetreffende jaar geldende gebruiksnorm(en) niet overschrijdt, laat onverlet dat de minister, indien hij ter zake een bestuurlijke boete wil opleggen, op basis van concrete feiten en omstandigheden dient aan te tonen dat de overtreding is begaan.

7.1.2Het voorgaande geldt ook voor het in de artikelen 33a tot en met 33d van de Msw neergelegde stelsel van de mestverwerking (zie de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende wijziging van de Meststoffenwet (invoering stelsel verantwoorde mestafzet), Kamerstukken II 2011/12, 33 322, nr. 3, blz. 40-41).

7.2Zoals de minister heeft benadrukt, is het van belang dat de meststroom in de gehele keten van producent tot eindgebruiker transparant is en dat van de afvoer van dierlijke mest adequaat administratief verantwoording wordt afgelegd. De verleiding om kosten te besparen door de afvoer van mest te fingeren is namelijk groot en de minister moet varen op de administratieve gegevens, omdat niet per bedrijf is na te gaan of de mest daadwerkelijk is afgevoerd. Om deze reden is het systeem met de vervoersdocumenten, de automatische gegevensregistratie (AGR) en de te analyseren mestmonsters ingericht. De VDM’s zijn hierbij essentieel. Op grond van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet is het verplicht om transportmiddelen uit te rusten met AGR-apparatuur, die elektronisch gegevens registreert, waarmee een betrouwbare koppeling wordt gelegd tussen het te analyseren mestmonster, het vervoersbewijs en de desbetreffende vracht.

7.3De maatschap betwist de bevindingen in het rapport op zichzelf niet, alleen de conclusies die daaraan worden verbonden. Het betoog van de maatschap dat niet kan worden uitgegaan van de vaste jurisprudentie over de bewijskracht van rapporten zoals dat van de NVWA en dat naast administratief onderzoek ook een fysieke controle had moeten plaatsvinden, behoeft dan ook geen bespreking.

7.4De administratie van het vervoer van de vrachten klopt op een aantal wezenlijke punten niet. Op de VDM’s van de vrachten 61 tot en met 63 staat een kenteken van een pick-up truck ( [merk] ) die het laadvermogen mist om de vrachten te vervoeren. De maatschap erkent dat ook: er zou sprake zijn van een vergissing en zij noemt het kenteken van een vrachtwagen die (wel) zou zijn gebruikt. De NVWA heeft hiernaar aan de hand van de tachograaf en peilgegevens onderzoek gedaan. Daaruit blijkt dat die vrachtwagen zich op het moment van laden en lossen van de vrachten op een (heel) andere plaats bevond. Er zijn wel laad- en losmeldingen van losse AGR/GPS-apparatuur die overeenkomen met de laad- en lostijdstippen op de dagstaten. Dit duidt erop dat die AGR/GPS-apparatuur is gebruikt door de [merk] . De maatschap heeft niet aannemelijk gemaakt dat die meldingen vanaf een ander voertuig zijn gedaan. Voor de vrachten 64 en 65 is geen laad- en losmelding ontvangen. [naam 2] heeft ook geen (storings)melding gedaan van het niet adequaat functioneren van de AGR/GPS-apparatuur tijdens het vervoer van deze twee vrachten. Daarnaast vermelden de VDM’s de code 52, die aanduidt dat de analyse van het monster was mislukt. Van deze twee vrachten waren echter geen monsters ingezonden bij een daartoe geaccrediteerd laboratorium en de – ongebruikte – monsterzakken zijn aangetroffen bij [naam 2] . Dat alles strookt niet met de bewering van de maatschap dat het ontbreken van de laad- en losmeldingen het gevolg is van een menselijke fout. De onjuistheden en tegenstrijdigheden in de beschikbare administratieve gegevens zijn zodanig dat de minister en de rechtbank terecht tot de conclusie zijn gekomen dat de administratie onvoldoende betrouwbaar is om ervan uit te gaan dat de mest is afgevoerd.

7.5De rechtbank kent de factuur van [naam 2] van 24 november 2016 voor de afvoer van de vijf vrachten niet de bewijswaarde toe die de maatschap wenst, omdat de maatschap deze pas in de bezwaarfase heeft overgelegd. Het College is van oordeel dat deze factuur niet bewijst dat de maatschap de vrachten wél heeft afgevoerd. De geloofwaardigheid van de factuur is, ook los van het tijdstip waarop de maatschap deze heeft ingebracht, twijfelachtig. De factuur is namelijk na de doorzoeking op 15 november 2016 bij [naam 2] opgesteld voor werkzaamheden die eind 2015 zouden zijn uitgevoerd en de betaling vond pas plaats op 1 oktober 2019.

7.6De verklaringen die de maatschap heeft ingebracht, inhoudende dat de mest wel is afgevoerd, worden niet door verifieerbaar bewijs ondersteund en zijn afkomstig van de maten zelf of van personen die met de maatschap nauw verbonden zijn. De foto’s van een landbouwtrekker en een shovel zijn onvoldoende als bewijs van de afvoer.

7.7Gezien de bewijslastverdeling zoals vermeld onder 7.1.1 baat het beroep van de maatschap op bewijsnood haar niet. Het komt voor haar risico dat uit de administratieve gegevens, zoals de VDM’s, niet blijkt dat de vrachten zijn afgevoerd en dat zij dit ook niet op een andere wijze aannemelijk kan maken. Dat de minister moet aantonen dat de overtredingen zijn begaan, betekent niet dat hij met bewijs moet komen dat de vrachten 61 tot en met 65 niet zijn afgevoerd, zoals de maatschap betoogt.

7.8Het voorgaande brengt mee dat de minister heeft aangetoond dat er sprake was van overtredingen en daarmee dat hij terecht boetes heeft opgelegd voor overschrijding van de gebruiksnormen en het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:862

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *