4.6
[naam] betoogt dat de schorsing van zijn KTB-vergunning in strijd is met het ne bis in idem-beginsel omdat hem al een strafrechtelijke geldboete is opgelegd. Met de schorsing wordt volgens [naam] een tweede bestraffende sanctie opgelegd wat in strijd is met het voornoemde beginsel. Dit betoog slaagt niet. De schorsing van de KTB-vergunning is geen bestraffende sanctie als bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maar een bestuurlijke maatregel. Artikel 2.8, derde lid, aanhef en onder c, van de Taxiverordening Breda biedt hiervoor de ruimte en heeft tot doel om de kwaliteit van het aanbod van taxivervoer voor de opstapmarkten in de gemeente Breda te waarborgen.
[naam] stelt dat de schorsing van de KTB-vergunning onevenredig is, omdat hij de enige kostwinner is van zijn gezin en hij gedurende de schorsing geen inkomsten heeft kunnen genereren voor zijn gezin. Vanwege de schorsing heeft [naam] vier weken geen taxivervoer mogen aanbieden op de opstapmarkten in Breda. [naam] heeft op de zitting gesteld dat hij als gevolg van de schorsing van zijn KTB-vergunning duizenden euro’s schade heeft geleden.
Bij de toets aan het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb opgenomen evenredigheidsbeginsel hanteert het College de in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) en van het College van 17 mei 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:244) neergelegde maatstaf. Het College gaat bij het vormen van zijn oordeel uit van de vragen of het besluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en of het op zichzelf geschikte en noodzakelijke besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Omdat het in dit geval gaat om een besluit dat belastend (nadelig) is voor [naam] en er geen belangen van derden zijn betrokken toetst het College indringend.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:603
Leave a Reply