Gerechtshof Den Bosch 22 november 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3899 – strafrechter komt tot vrijspraak, maar in bestuursrechtelijke procedure is twijfel over of dat wel helemaal klopt. Gelet op belang om geen twijfel te doen ontstaan over vrijspraak gaat Hof uit voor belanghebbende gunstige lezing arrest.

Print deze pagina

4.9.

Het hof constateert dat de strafkamer van dit hof in het strafarrest niet tot uitdrukking heeft gebracht van welk begrip ‘voorhanden hebben’ zij is uitgegaan. Zonder nadere toelichting, die in het strafarrest ontbreekt, is dus ongewis of de strafkamer het hierboven in 4.6 tot en met 4.8 weergegeven Unierechtelijke rechtskader met betrekking tot het begrip ‘voorhanden hebben’ juist heeft toegepast. Dit laat de mogelijkheid open dat de vrijspraak door de strafkamer niet (alleen) berust op het ontbreken van voorwaardelijk opzet bij het voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen door belanghebbende. Door het ontbreken van een definitie in het strafarrest van het begrip ‘voorhanden hebben’ en gelet op de feitelijke vaststellingen in het strafarrest is het ook mogelijk het strafarrest zo te lezen dat de strafkamer feitelijk heeft vastgesteld dat belanghebbende de onveraccijnsde accijnsgoederen niet voorhanden had.

4.10.

In het strafarrest heeft de strafkamer een aantal vaststellingen gedaan, die dragend zijn voor de vrijspraak in de strafzaak. De strafkamer heeft vastgesteld dat de verklaring van belanghebbende dat hij door iemand is gebeld die zich voorstelde als [persoon A] , medewerker van [bedrijf Z] , niet kan worden uitgesloten en daarom niet onaannemelijk is. Verder heeft de strafkamer vastgesteld dat zich in het dossier belastende verklaringen bevinden, waarop later bij de raadsheer-commissaris deels is teruggekomen, en ontlastende verklaringen. Ook heeft de strafkamer overwogen dat de verklaring van belanghebbende dat hij vaker hielp bij het laden en lossen van goederen niet van elke realiteit lijkt te zijn gespeend. Ten slotte heeft de strafkamer vastgesteld dat meerdere werknemers van [onderneming X] hebben gezien dat op de pallets sigaretten waren opgeslagen, dat uit meerdere verklaringen naar voren is gekomen dat deze werknemers waren gerustgesteld toen zij hoorden dat de lading van [bedrijf Z] was en dat in ieder geval bij geen van hen dusdanig wantrouwen was opgeroepen dat zij dit direct hebben gemeld bij de directie van [onderneming X] .

4.11.

Het hof is van oordeel dat het, indien het de in 4.10 vermelde vaststellingen van de strafkamer en de overwegingen daarover zou negeren, twijfel doet ontstaan over de juistheid van de vrijspraak in de strafzaak.10 Deze vaststellingen en overwegingen van de strafkamer kunnen, in het bijzonder omdat de strafkamer van dit hof in het strafarrest niet tot uitdrukking heeft gebracht van welk begrip ‘voorhanden hebben’ zij is uitgegaan, ook zo worden gelezen dat belanghebbende de onveraccijnsde accijnsgoederen niet voorhanden had. Verder merkt het hof op dat de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen, waarbij deels is teruggekomen op eerder afgelegde belastende verklaringen, in de onderhavige belastingzaak niet zijn overgelegd. Uitgaan van de in deze belastingzaak wel overgelegde belastende verklaringen zou geen recht doen aan het uit het dossier blijkende feit, dat die verklaringen later deels zijn teruggenomen. Het hof neemt derhalve de bedoelde overwegingen en vaststellingen van de strafkamer over en maakt die tot de zijne. Het hof zal hierna, uitgaande van het hierboven in 4.6 tot en met 4.8 weergegeven Unierechtelijke rechtskader en de in 4.10 vermelde vaststellingen, beoordelen of belanghebbende kan worden aangemerkt als de persoon die de sigaretten voorhanden heeft gehad of betrokken is geweest bij het voorhanden hebben ervan.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:GHSHE:2023:3899

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *