De toepassing van (zeer) spoedeisende bestuursdwang komt vaak voor. Denk aan asbestbranden, chemische branden of drugsafvaldumpingen, maar ook aan de wat meer alledaagse overtredingen: het opruimen van verkeerd aangeboden afvalzakken en het verwijderen van verkeerd gestalde fietsen op het treinstation. Het is een ingrijpende bevoegdheid. (Zeer) spoedeisende bestuursdwang houdt namelijk in dat zo maar, zonder voorafgaande waarschuwing, ingegrepen wordt in het eigendomsrecht van burgers. Gelukkig zijn er wel de nodige waarborgen en toetst de bestuursrechter (kritisch) of de situatie wel echt voldoende spoedeisend was voor de toepassing van deze ingrijpende bevoegdheid.
In de praktijk is er regelmatig onduidelijkheid over de toepassing van (zeer) spoedeisende bestuursdwang en de werking van de waarborgen. Wanneer is de situatie voldoende spoedeisend? Hoe lang heeft het bestuursorgaan om het toepassen van zeer spoedeisende bestuursdwang alsnog op schrift te stellen? En houdt de bestuursrechter rekening met de druk waar het bestuursorgaan onder stond toen moest worden besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen? Daarbij helpt niet dat als het er echt toe doet, er vaak weinig tijd is om als gemeentejurist op onderzoek uit te gaan.
Met dit artikel hoop ik dus een steun voor de praktijk te bieden. Ik ga in dit artikel in op de werking van (zeer) spoedeisende bestuursdwang. Daarbij bespreek ik wanneer sprake is van spoed, hoe de bestuursrechter een dergelijk besluit toetst en waar het bestuursorgaan allemaal rekening mee moet houden, voor, tijdens en na de toepassing van (zeer) spoedeisende bestuursdwang.
Leave a Reply