Indien een belanghebbende een aan hem door een bestuursorgaan opgelegde last onder dwangsom overtreedt, dan verbeurt hij de opgelegde dwangsom van rechtswege. Vaak zijn de belanghebbende en het bestuursorgaan het echter niet eens over de vraag of de last is overtreden en, zo ja, of het bestuursorgaan de verbeurde dwangsom ook zou moeten invorderen. Onder het oude recht vond een dergelijk geschil plaats in het kader van een civielrechtelijk executiegeschil naar aanleiding van een verzetsdagvaarding tegen een door het bestuursorgaan uitgevaardigd dwangbevel.
Sinds de invoering van de vierde tranche van de Awb op 1 juli 2009 is het geschil verplaatst van het civiele recht naar het bestuursrecht. Met de verplaatsing van het geschil naar het bestuursrecht is enige onduidelijkheid over de interpretatie en toepassing van de nieuwe wetgeving gemoeid. De hoogste bestuursrechters hebben het afgelopen jaar met een stroom van jurisprudentie al veel punten opgehelderd. De rechtspraak heeft echter ook enkele knelpunten in de regeling aan het licht gebracht. Deze knelpunten in de regeling verdienen de aandacht. In dit artikel zal ik daarom een drietal knelpunten van de invorderingsregeling in de Awb benoemen en ingaan op de door de bestuursrechter gekozen oplossingen voor deze knelpunten. Daarnaast zal ik enkele suggesties doen voor het eventueel aanvullen en verbeteren van de invorderingsregeling.
De structuur van dit artikel is als volgt. In hoofdstuk twee zal de invorderingsprocedure onder het oude recht en onder de vierde tranche worden toegelicht. In hoofdstuk drie zullen een aantal knelpunten van de invorderingsregeling worden toegelicht. Daarbij is aandacht voor de oplossingen van de bestuursrechter voor deze knelpunten en doe ik enkele suggesties voor verbeteringen. In hoofdstuk vier volgt de conclusie.