Rb. Gelderland 12 december 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:8826 – BO mag LoD niet intrekken als niet aan de voorwaarden van 5:34 Awb is voldaan (aldus de rechtbank).

Print deze pagina

5. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of het college bevoegd was de last onder dwangsom op verzoek in te trekken.

5.1.Het college heeft de intrekking van de last onder dwangsom in de beslissing op bezwaar gebaseerd op artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het verweerschrift en op de zitting heeft het college toegelicht dat hij de bevoegdheid tot intrekking van de last onder dwangsom ontleent aan artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Awb. Vanwege het gebruik van de bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan derde-partij. Aan deze algemene handhavingsbevoegdheid heeft het college gemeend de impliciete bevoegdheid te kunnen ontlenen om de last onder dwangsom op verzoek in te trekken. De bevoegdheid om handhavend op te treden geeft ook de mogelijkheid om onder bijzondere omstandigheden van handhavend optreden af te zien, aldus het college.

5.2.Op grond van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn, of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.

5.2.1.In de toelichting van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb is vermeld dat bij de onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen in de eerste plaats gedacht moet worden aan gevallen van overmacht. Een onmogelijkheid voor de overtreder om de last na te komen kan ook het gevolg zijn van andere omstandigheden dan alleen overmacht. Ook buiten gevallen van overmacht kan de situatie zich voordoen dat de overtreder niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Ook dan komt toepassing van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb in aanmerking.2 Opheffing van een last onder dwangsom is op zijn plaats als de last definitief niet meer kan worden nagekomen. Verder is in de toelichting bij dit artikel vermeld dat in het geval de overtreder tijdelijk niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, de last behoort te worden opgeschort voor een bepaalde termijn. Gedurende de bepaalde termijn verbeurt de overtreder dan geen dwangsommen.

5.3.De rechtbank stelt allereerst vast dat het college niet langer zijn bevoegdheid om de last onder dwangsom in te trekken baseert op artikel 3:4 van de Awb. Reeds hierom is het beroep gegrond. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of het college bevoegd is om op grond van artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Awb de last in te trekken.
Nu in artikel 5:34 van de Awb een specifieke regeling is opgenomen voor het opheffen van een last onder dwangsom op verzoek, is de rechtbank van oordeel dat het college niet bevoegd was om de last onder dwangsom in te trekken op grond van de algemene bevoegdheid tot het opleggen van een dwangsom op grond van artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Awb. Ook om deze reden is het beroep is gegrond. Het college moet naar de maatstaven van artikel 5:34 van de Awb beoordelen of er reden is om de last onder dwangsom op te heffen, of de looptijd ervan tijdelijk op te schorten. Hierbij zal het college in ieder geval de volgende zaken moeten betrekken. Naast de medische situatie van mevrouw, kan niet voorbij worden gegaan aan het algemeen belang dat gediend is met handhaving. De ernst van de overtreding zal het college daarin mee moeten wegen. Hierbij kan er niet aan worden voorbijgegaan dat het ten onrechte bewonen van een bedrijfswoning in het algemeen als een zware overtreding wordt gekwalificeerd, waarvoor het college eerder ook een (inmiddels onherroepelijke) last onder dwangsom heeft opgelegd. Verder moeten de belangen van eisers en derden door het college kenbaar worden meegewogen.
5.4.Omdat het beroep alleen hierom al gegrond is, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de beroepsgronden. Wel wil de rechtbank het volgende opmerken. De situatie die is ontstaan, is het gevolg van het kadastraal splitsen van de bedrijfswoning en de bedrijfshal. Hierdoor is niet alleen een planologisch ongewenste situatie ontstaan, maar heeft dit ook tot een familieconflict geleid waarbij vader en zoon lijnrecht tegenover elkaar staan. Dit heeft zijn weerslag op alle betrokkenen en raakt dit conflict volgens betrokkenen ook hun gezondheid. Helaas heeft mediation niet geleid tot een oplossing.
Eisers dienen zich te bedenken dat ook al zou de last onder dwangsom gehandhaafd blijven, dit niet leidt tot het door hen gewenste resultaat. Immers hiertoe zal derde-partij de woning in eigendom moeten overdragen en leveren. Derde-partij is hiertoe niet bereid en houdt vast aan het blijven wonen in de bedrijfswoning terwijl in rechte vast staat dat dit niet is toegestaan. Alleen onderlinge afspraken waarbij bedrijf en bedrijfswoning weer samengevoegd worden, kunnen het geschil oplossen. De rechtbank wijst partijen met klem op de mogelijkheid om nogmaals mediation te beproeven.https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBGEL:2024:8826

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *