10. Bij brief van 28 september 2022 heeft het college het standpunt ingenomen dat met het instellen van beroep door eiser sprake is van misbruik van procesrecht. Daarbij is verwezen naar een door eiser op 12 augustus 2021 ingediend verzoek om handhaving met betrekking tot alle bebouwing op het perceel en daarmee samenhangende procedures, waaronder de uitspraak inzake niet tijdig beslissen daarop (reg. nummers SHE 21/2677 en SHE 21/3172.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)1 zijn voor het aannemen van misbruik van procesrecht die met overeenkomstige toepassing van artikel 3:13, gelezen in combinatie met artikel 3:15 van het Burgerlijk Wetboek leidt tot niet-ontvankelijkverklaring, zwaarwichtige gronden vereist. Dergelijke gronden kunnen onder meer aanwezig zijn als een recht zodanig evident is aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor dat is gegeven, dat het aanwenden van het recht blijk geeft van kwade trouw.
12. Eiser heeft geen misbruik van procesrecht gemaakt. Het enkele feit dat eiser naast het verzoek om handhaving dat bij dit beroep aan de orde is, nog een verzoek om handhaving heeft gedaan ten aanzien van het perceel is onvoldoende voor dat oordeel. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat de verzoeken om handhaving niet identiek zijn, omdat het andere verzoek gaat over de bebouwing op het perceel. Bovendien kan niet worden gezegd dat eiser zonder redelijk doel of belang beroep heeft ingesteld in de onderhavige zaak. Het belang van eiser is gelegen in het wegnemen van (stank-)overlast en aantasting van zijn privacy door het gebruik van het naastgelegen buurperceel. Daarmee is sprake van een gerechtvaardigd belang bij het voeren van een bestuursrechtelijke procedure. Of eiser gelijk heeft, is daarbij niet van belang.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBOBR:2022:5223
Leave a Reply